Overzicht | |
Tijdvak | vanaf het Eem |
Synoniemen | Pholas crispata [Linnaeus]1 |
| |
De Schelp | |
Basis vorm | gestrekt en breed1 |
Hoogte | 40 mm |
Lengte | 90 mm |
Semidiameter | 45 |
Dikte | weinig of niet doorschijnend1 |
Bovenrand | voor de apex naar buiten omgeslagen, grotendeels met de buitenoppervlakte vergroeid en slechts voor een gering deel vrij. Zonder dwarssepten.1 |
Onderrand | voorzijde geknobbeld |
Voorrand | schuin afgeknot, sterk gapend, spits toelopend1 |
Achterrand | van rond naar bijna recht, sterk gapend |
Commissuur | golvend, schelpen raken elkaar alleen bij de apex en op een punt aan de onderrand |
Umbo | orthogyr |
Apex | weinig voor het midden1 |
Periostracum | |
Periostracum kleur | geelachtig1 |
Periostracum structuur | vezelig1 |
Ostracum | |
Ostracum kleur | wit of grauwgeel, effen1 |
Ostracum structuur | weinig of geen glans1 |
Parallelle sculptuur | achter allen groeilijnen |
Haakse sculptuur | ribben, aan de voorzijde1 |
Groeven | 1, van de apex naar de onderrand, verdeel de schelp in twee delen een voorste en een achterse met een verschillende sculptuur |
Oppervlakte sculptuur | aan de voorkant stekelig1 |
Hypostracum | kalkachtig tot porselein1 |
Binnenkant kleur | wit1 |
Binnenkant structuur | kalkachtig of porseleinachtig, de groef van de buitenkant is aan de binnen kant als richel zichtbaar1 |
Umbonale holte | tamelijk gewelfd1 |
Apofyse | L: een verbrede, gekromde, en iets lepelvormige uitgeholde tand, ontspringend diep in de kromming van de umbo aan de dorsale rand.1 |
Slot | |
Ligament | ontbreekt of is sterk rudimentair1 |
Slotplaat | nee |
Slot-type | anodont |
Slottanden | 01 |
Mantellijn | flauw |
Mantelbocht | flauw, reikt tot over het midden |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 3 |
Voorste sluitspierindruksel | op de omgeslagen bovenrand, buiten de schelp1 |
Middelste sluitspierindruksel | kruisspier; net onder de mantelbocht |
Achterste sluitspierindruksel | inwendig1 |
Voetretractor-indruksels | op de chondrofoor1 |
Accessorische schelpstukken | mesoplax |
| |
Het Weekdier | |
Siphonen | 2, grotendeels in een gezamelijk omhulsels opgesloten, alleen de uiteinden zijn vrij1 |
Voet vorm | gespierd |
Byssus | nee |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
| |
Het leven | |
Voortbeweging | Kunnen in verschillende richtingen boren. De borende werkzaamheid geschiedt met de gestekelde buitenzijde van de schelp en niet door zuren.1 |
Habitat | borend in hout of veen of zacht gesteente, een enkele maal vrij in klei of zand. Dikwijls in veenbanken op grote diepte ("moorlog") in de Noordzee.1 |
Verspreiding | Beide zijden van de Noord-Atlantische Oceaan, aan de Amerikaanse kust van Labrador tot Zuid-Carolina, aan de Europese kust van Noord-Noorwegen en IJsland tot West Frankrijk. In de westelijke Oostzee tot bij Kiel. |
| |