Overzicht | |
Beschrijving | Een behoorlijk grote schelp, tot ongeveer 16 cm, met in de linkerklep een duidelijk lepelvormig uitsteeksel. Meestal wit of geelig van kleur. De achterkant is spitser dan de voorrand. |
Vindplaatsen | Langs de gehele Nederlandse kust. De exemplaren uit het Plioceen die gevonden kunnen worden op de stranden van Walcheren en Oosterschelde zijn vaak dikker. Ook de schelpen van de Noord- en Zuid-Hollandse kust zijn steviger dan de exemplaren uit de slikgebieden (Zeeland en Wadden). |
Tijdvak | Vanaf het Plioceen (3,5 miljoen jaar geleden) tot het Vroeg-Pleistonceen (1,8 miljoen jaar geleden), en vanaf 1245-1275 tot heden. De soort is tussen 1245 en 1275 waarschijnlijk geherintroduceerd door de Vikingen.A Tussen 1721 en 1810 aanwezig is BelgiëB |
Evolutie | Oorspronkelijk afkomstig uit de noordelijke Stille OceaanA |
Synoniemen | Gortschelp (vooral de zeer kleine exemplaren)1 |
De Schelp | |
Basis vorm | ovaal |
Hoogte | 70 mm |
Lengte | 155 mm |
Semidiameter | 40 |
Dikte | stevig, ondoorschijnend1 |
Bovenrand | flauw gebogen of bijna recht1 |
Onderrand | flauw gebogen1 |
Voorrand | breed afgerond, gapend1 |
Achterrand | driehoekig, gapend1 |
Commissuur | linker klep kleiner dan rechter1 |
Umbo | naar voren gericht1 |
Apex | ongeveer in het midden, weinig of niet uitstekend, apex linker klep is altijd iets uigesleten door de articulatie met de rechter klep1 |
Periostracum | |
Periostracum dikte | zeer dun, slijt snel af |
Periostracum kleur | geelbruin |
Periostracum structuur | schilferig?, grijpt over de basale rand heen1 |
Ostracum | |
Ostracum kleur | kalkwit tot geelwit, met roestbruine vlekken?, donkerder bij de apex1 |
Ostracum structuur | weinig of geen glans1 |
Parallelle sculptuur | vrij grof en onregelmatig gestreept volgens de groeilijnen1 |
Binnenkant kleur | wit1 |
Binnenkant structuur | kalkachtig1 |
Umbonale holte | tamelijk gewelfd1 |
Slot | |
Ligament | uitwendig en inwendig1 |
Tensilium vorm | smal1 |
Tensilium plek | iets voor de apex reikend1 |
Resiliumveld | L: chondrofoor R: holte, voor deze holte is een tandachtig uitsteeksel geplaatst, er achter een korte lijst, bijna evenwijdig aan de bovenrand van de schelp1 L: chondrofoor1 R: kleinere uitholling aan de aanvang van de welving van de umbo, voor dit vakje staat een soort tandachtig uitsteeksel en er achter een korte lijst, bijna evenwijdig aan de bovenrand.1 |
Chondrofoor | vertoont een driehoekige uitholling, waarin het resilium aangrijpt, aan de voorzijde is dit vlakje door een opstaand randje begrensd, achter de uitholling en op korte afstand daarvan loopt een schuinachterwaarts gerichte richel, die in een scherpe punt eindigd. De plaats waar de chondrofoor met de bovenste schelprand is vergroeid, reikt duidelijk achterwaarts voorbij de vrije punt van deze schuine richel1 |
Slotplaat | nee |
Slot-type | anodont |
Cardinale tanden | 0 |
Laterale tanden | 0 |
Mantelbocht | diep1 |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 2 |
Voorste sluitspierindruksel | lang, ovaal en iets gebogen1 |
Achterste sluitspierindruksel | onregelmatig rond-ovaal1 |
Het Weekdier | |
Mantelrand | grotendeels vergroeid1 |
Siphonen | 2, lang, zeer ver uitstrekbaar, door een gemeenschappelijk omhulsel verbonden en een de buitenzijde bekleed met het periostracum. De uiteinden zijn zeer gevoelig voor licht en schaduw1 Zijn te lang om volledig te worden ingetrokken binnen de schelpkleppen. |
Byssus | nee1 |
Radula | |
Darmkanaal | Voedsel wordt door trilharen door het darmkanaal verplaatst en niet door spierbeweging1 |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
Het leven | |
Bevruchting | in de zomer1 |
Larvale fase | larven worden in de Noordzee van juni tot september in het plankton aangetroffen1 |
Broed | ongeveer 0,4 mm, kruipen vrij rond, of hechten zich met byssus vast aan wieren of substraat1 |
Juveniele fase | Als ze 2 mm lengte hebben gaan ze zich ingraven en verliezen de byssus1 |
Geslacht | gescheiden1 |
Levensverwachting | 28 jaar |
Voedsel | organismen, zowel plantaardig als dierlijk plankton, kwallen, vissen en detritus, wat door trilharen naar binnengebracht wordt1,B |
Filtratie snelheid | tot 50 liter per dagB |
Vijand | Gewone strandkrab (Carcinus maenas), mens, vissen, zeehond, vogels1,B,C |
Habitat | Ingegraven in zand of slik, volwassen exemplaren kunnen tot wel 50 cm diep ingegraven zitten. De diepte is afhankelijk van de leeftijd: 1 jaar oude schelpjes zitten op ongeveer 5-10 cm diepte, bij 10 jaar kunnen ze tot 40 cm diep zitten. De voet wordt alleen gebruikt om zich vast te houden in de bodem, niet om te kruipen. De wand van de holte, vooral rond de siphonen, in de bodem is versterkt met een bruin beslag dat nog lang intact blijft ook als de bewoner al lang dood is. Losgewoelde schelpen kunnen zich niet opnieuw ingraven en sterven na enige tijd. Kunnen ook in brakwater leven, de schelpen zijn dan kleiner. Ze komen voor vanaf het getijdengebied tot ongeveer 70 meter diep, maar meestal in de bovenste 10 meter.1,A,B |
Saleniteit | minimaal 1 ‰ |
Temperatuur | -2 tot 28°CB |
Verspreiding | Gematigde zone van het noordelijk halfrond. Niet in de arctische gordel. In de Atlantische Oceaan van Noorwegen tot West-Frankrijk en Labrador tot Florida. Niet bij Groenland, IJsland en de Far Oer. In het Westen van de Middellandse Zee. In de Oostzee tot in de Botnische Golf. In de Noordelijke Pacifische Oceaan van Victoria (BC) tot Monterey (Cal.), aan de Siberische-Japanse kust van Kamschatka tot bij Nagasaki.1 |
Bronnen | |
Literatuur |
|
Websites | |