Overzicht | |
Beschrijving | Vrij klein en zeer breekbaar2 |
Vindplaatsen | in fijn gruis1, zeldzaam3 |
Tijdvak | vanaf Eem1 |
| |
De Schelp | |
Basis vorm | smal gestrekt, recht of iets gebogen |
Hoogte | 10 mm |
Lengte | 41 mm |
Semidiameter | 3 |
Dikte | teer, glasachtig doorschijnend1 |
Bovenrand | recht of zwak concaaf1 |
Onderrand | zwak convex1 |
Voorrand | gapend1, afgerond2 |
Achterrand | gapend1, vaak niet duidelijk afgeknot2 |
Apex | ver vooraan, op ongeveer 1/7 van de totale lengte van de de voorrand, niet uitstekend1 |
Periostracum | |
Periostracum kleur | geelgroen1 |
Periostracum structuur | glanzend1 |
Ostracum | |
Ostracum kleur | wit, soms iets geelachtig of paarachtig1 |
Ostracum structuur | met zachte glans |
Parallelle sculptuur | fijne groeilijnen, zonder knik zoals bij de Ensis- en Solen-soorten1 |
Haakse sculptuur | enkele fijne, stralende strepen van de apex naar de schelprand1 |
Binnenkant kleur | glasachtig, weinig verkalkt1 |
Binnenkant structuur | iriseerend, voor het voorste spierindruksel loopt een lijstvormige richel, welke breeder en vlakker wordt van de umbonale welving naar de omtrek toe.1 |
Slot | |
Cardinale tanden | 2, vaak met gevorkte uiteinden1 |
Laterale tanden | R: bijna parallel aan de dorsale schelpzijde achterwaarts gericht1 R: 1; schuin naar achter verlopend |
Mantelbocht | diep, raakt het achterste sluitspierindruksel en reikt tot voorbij dit spierindruksel1,2 |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 21 |
| |
Het Weekdier | |
Mantelrand | vergroeid, behalve de openingen voor siphonen en voet en een kleine opening aan de basis |
Siphonen | 2, kort, gescheiden, met langs de rand tasters |
Voet vorm | groot, verdikt aan de vrije uiteinde |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
| |
Het leven | |
Voortbeweging | Kan zich snel ingraven door de spitse punt ver uit te strekken. Daarna verbreed de voet zich naar beide zijden en kan het dier zichzelf naar beneden trekken.1 |
Habitat | diepte meestal 7 tot 50 meter, in slik of slik met zand1 |
Saleniteit | minimaal 20 Cl1 |
Verspreiding | Westkust van Europa, van de Lofoten tot aan en in de Middellandse Zee. In de Noordzee zeer algemeen. Ook in de Oostzee tot bij Kiel1 |
| |