Overzicht | |
Determinatie | In het veld niet te onderscheiden van de Ruwe rotsboorder. Determinatie kan alleen plaatsvinden via DNA onderzoek. |
Vormen | zeer uiteenlopende vormen, altijd langer dan hoog. |
Lijkt op | Ruwe rotsboorder |
Tijdvak | Oligoceen |
Synoniemen | Saxiacava arctica [Linnaeus, 1967] Saxiacava rugosa arctica [Linnaeus] |
Bijzonderheden | Exemplaar op de foto is gevonden onder de rubberrand van een deksel. |
De Schelp | |
Basis vorm | Onregelmatig, langwerpig, soms rechthoekig |
Hoogte | 5 mm |
Lengte | 45 mm |
Semidiameter | 9 |
Dikte | vrij stevig, ondoorschijnend |
Convexiteit | Rechts convexer dan links |
Bovenrand | gebogen, bijna parallel aan onderrand, kleine inzinking voor de apex |
Onderrand | golvend, bijna parallel aan bovenrand |
Voorrand | rechthoekig, gapend, iets spitser dan achter |
Achterrand | rond, niet of weinig gapend |
Commissuur | Vorm en afmetingen zijn variabel. In steen geboorde exemplaren zijn vaak sterker vervormd. Rechterklep vaak groter dan linker. Jonge exemplaren meer verlengd van oudere. |
Umbo | weinig opgeblazen |
Apex | voor het midden |
Periostracum | |
Periostracum dikte | vaak langbewaard |
Periostracum kleur | geelbruin, grijsbruin |
Periostracum structuur | vezelig |
Ostracum | |
Ostracum kleur | wit |
Ostracum structuur | niet of weinig glanzend |
Parallelle sculptuur | onregelmatige strepen of plooien |
Oppervlakte sculptuur | Stekels op de kielen bij juveniele exemplaren |
Kiel | 2 van de top naar de achterrand |
Binnenkant kleur | wit, porselein- of kalkachtig |
Binnenkant structuur | glanzend |
Umbonale holte | weinig gewelfd |
Slot | |
Ligament | uitwendig, kort |
Slot-type | anodont, heterodont |
Slottanden | Bij oude exemplaren vervagen de tanden, de hele slotplaat wordt dan dikker |
Cardinale tanden | R: 1 L: 2, met daartussen een put voor de rechter tand |
Voorste cardinale tanden | R: kort conisch L: rudimentair, vervlakt in slotplaat |
Achterste cardinale tanden | L: loopt naar achter toe breed uit |
Laterale tanden | 0 |
Mantellijn | Mantel hecht zich niet overal gelijkmatig aan de schelp, de mantellijn is dan ook onderbroken. De aanhechting is ook niet spiegelbeeldig in de linker en rechter klep |
Mantelbocht | Niet altijd duidelijk ontwikkeld (zie ook Mantellijn) |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 2 |
Voorste sluitspierindruksel | heel laag, bij de voorste beneden hoek |
Achterste sluitspierindruksel | hoog, vlak onder de slotplaat |
Byssusopening | Een kleine spleet |
Het Weekdier | |
Mantelrand | vergroeid op de openingen voor voet en siphonen na |
Siphonen | Met een rode in- en uitgang |
Byssus | ja |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
Het leven | |
Bevruchting | in de zomer, waarbij ei- en spermacellen geloost worden in het zeewater |
Larvale fase | juli tot december te vinden in zee, een driehoekig schelpje van tot ongeveer 0,36 mm |
Broed | gedurende de eerste bodemfase groeit het schelpje tot een gestrekte rechthoek |
Juveniele fase | bij een lengte van ongeveer 0,46 mm ontstaan de eerste stekels op de kiel, eerst in 1 rij daarna in twee. Soms is ook nog de bovenrand getand zodat er drie rijen stekels zijn. |
Groei | In de Noordzee tot 25 mm, in Arctische gebieden tot 45 mm. |
Levensverwachting | tot ruim 100 jaar |
Habitat | In de Noordzee tussen 9 en 200 meter, soms veel dieper. Leeft vastgehecht door middel van de byssus aan stenen en schelpen, tussen wier, kokerwormen, eieren van wulken, ook in bestaande holten van rotsblokken, of plastic. Waarschijnlijk niet zelf borend. |
Verspreiding | Kosmopoliet. |
Bronnen | |
Literatuur |
|