Overzicht | |
Tijdvak | vanaf plioceen |
Voorouder | Waarschijnlijk is de mossel in het voeg Plioceen via de Beringstraat gemigreerd van de Grote Oceaan naar de Atlantische Oceaan. |
Etymologie | Edulis betekent zowel 'eetbaar' als 'smakelijk'. Mossel komt van musculus, dat een verkleinwoord is van mus (latijn) wat muis betekent. De mossel lijkt enprofiel wat op een muis. Musculus betekent ook spier.B |
Synoniemen | Eetbare mossel |
Bijzonderheden | Mosselen openen zich 's nachts om zich schoon te spoelen.I |
| |
De Schelp | |
Basis vorm | peervormig |
Hoogte | 95 mm |
Lengte | 50 mm |
Semidiameter | 17 |
Bovenrand | gebogen |
Onderrand | bijna recht |
Voorrand | driehoekig, valt samen met de top |
Achterrand | rond |
Commissuur | vlak |
Gelijkzijdig | nee |
Gelijkkleppig | ja |
Umbo | prosogyr |
Apex | ver naar voren |
Periostracum | |
Periostracum dikte | stevig |
Periostracum kleur | zwart, donkerbruin en bij jonge exemplaren geelachtig |
Periostracum structuur | bij sommige soorten behaard |
Ostracum | |
Ostracum kleur | Paarsblauw, geelbruin tot groen, met stralende donkerpaarse lijnen. |
Ostracum structuur | glad met alleen groeilijnen |
Parallelle sculptuur | fijn gestreept volgens de groeilijnen |
Oppervlakte sculptuur | glad |
Lunula | onder de top een zeer klein geribd veldje |
Hypostracum | parelmoer |
Binnenkant structuur | parelmoer |
Umbonale holte | gewelfd |
Slot | |
Ligament | een tensilium dat aan binnenzijde door een lijstvormige rand gesteund wordt. |
Tensilium vorm | zeer lang |
Tensilium plek | uitwendig, langs de gehele bovenzijde van de achterrand |
Slot-type | Heterodont |
Cardinale tanden | 3-7 zeer kleine tandjes, voornamelijk voor de top gelegen. |
Laterale tanden | 0 |
Mantellijn | enkelvoudig, vaag, donkerblauw |
Mantelbocht | Niet tot nauwelijks waarneembaar |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 2 |
Voorste sluitspierindruksel | dicht bij de voorkant en zeer klein |
Achterste sluitspierindruksel | groot, scherp donkerblauw |
Byssusopening | nabij de top, onderrand |
| |
Het Weekdier | |
Lichaam | van roomwit tot oranje; Deze kleurvariatie hangt samen met de dikte van de schelp en de hoeveelheid pigment in de mantel. De hoeveelheid pigment is genetisch bepaald. De dikte van schelpen schelpen bepalen de verkleuring van het vlees. Dikke schelpen laten weinig licht door en bieden daarom blanke mosselen.E |
Mantelkleur | geelbruin, met een zone van donkerbruin pigment langs de mantelranden, vooral in de omgeving van de mondopening |
Mantelrand | vrij over het grootste deel van hun verloop. Aan de achterzijde is een driehoekig vlies gespannen, de branchiale membraan. Dorsaal ligt de uitstroomopening, ventraal in instroomopening. |
Siphonen | Naar aanleiding van mossels in een aquarium die wij ooit hadden had ik een vraag over de siphonen van mossels. Jeroen M. Jansen van WUR kon mij toen melden dat alle mosselsoorten Siphonen hebben. Alleen laten ze dat niet altijd zien. Als ze niet hard aan het filteren zijn en de kleppen bijna dicht zijn dan is de sifon niet goed te zien. Verschillen in sifon maat hoeven overigens niet soort-specifiek te zijn. Voor mosselen heeft dit veel te maken met de hoeveelheid fijn slib in het water. Daar passen ze zich op aan. |
Voet vorm | lang, tongvormig, ongeveer cylindrisch. |
Voet kleur | paars |
Byssus | ja |
Byssusklier | een dunne spleet aan het eind van de voet |
Radula | |
Kieuwen | 2 bladen aan weerzijde van het lichaam. Elk van de bladen bestaat uit 2 lamellen welke onderling door korte dwarsbalkjes van trilharen verbonden zijn.1 |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
Vrouwelijke geslachtsklieren | twaalf tot vijfentwintig milÂjoen eieren per seizoenD |
| |
Het leven | |
Bevruchting | vrij in zee, vooral in maart tot juni, op basis van de watertemperatuur |
Larvale fase | na enkele dagen, zwemmen vrij in zee, dmv. het velum, bezit aan het eind een eivormige, doorschijnende schelp met een taxodont slot en een netvormige of gestippelde sculptuur. De larven hebben een velum en een orale flap waarmee eencellige algen worden opgenomen. |
Broed | na 2 tot 6 weken (0,2-0,3 mm) vind de metamorfose plaats van veliger larve naar broed. Het velum verdwijnt en ze ontwikkelen een voet en kieuwen. Ze stoppen met zwemmen en gaan zich vestigen. |
Juveniele fase | halfwas bij 1,5 - 4,5 cm zijn ze ongeveer 1 jaar |
Geslachtsrijp | Na 1,5 tot 2 jaar bij 5 tot 6 cmC |
Geslacht | gescheiden, bij gekookte mossels is het verschil makkelijk te bepalen: heeft de mossel een witte of lichtgele mantel, dan is het een mannetje; is de mantel dooiergeel tot oranjerood dan is het een vrouwtjeD |
Geslachtsklieren | Uitlopers dringen door tot in het weefsel van mantel, niet in de voet |
Groei | max. 2,5 cm in het eerste jaar. Mossels worden slanker als ze ouder worden. Afhankelijk van de omgeving kunnen verschillende vormen ontstaan. In rustig stromend water worden mosselen vaak langer en de lichter van kleur, terwijl in de branding ze vaak gedrongener en zwarter van kleur zijn. Na ongeveer 2 jaar bij 6 tot 7 cm zijn mosselen consumptie rijp.A |
Levensverwachting | 15 jaarA |
Voedsel | diatomeeën, protozoën, sporen van algen, diverse organische detritus, vaak ook larven van de eigen soort.? De mossel kan bijna 40 liter water per uur door zijn schelp pompen.II |
Voortbeweging | Aan het vrije uiteinde van de voet loopt deze spits toe en vlak achter de punt zit een kleine inzinking die dienst doet als zuignap bij de voortbeweging. Tevens kan met de punt van de voet de byssus draden losgemaakt worden. Jonge dieren zijn redelijk bewegelijk, ouder dieren minder en bewegen alleen als het strict noodzakelijk is. |
Vijand | zeester, purperslakken, krab, kreeft, meeuwen, kraaien, scholeksters, vissen, mens.1 Een nog grotere bedrijging voor vooral de jonge mossel is storm. Een flinke storm kan broedval los slaan welke daarna op niet geschikte plaatsen terecht kan komen.C |
Habitat | Meestal in grote kolonies in de getijdenzone op hard substraat, enkele malen ook dieper tot 40 meter.?. Een mossel kan tot 6 uur zonder water (eb).A |
Saleniteit | tot ongeveer 14 ‰ |
Verspreiding | Van Nova Zembla tot Noord-Afrika, aan de Amerikaanse kust van de poolcirkel tot Kaap Hatteras. Ook in de Pacifische oceaan aan de Amerikaanse en Japanse kust. In de Oostzee tot aan de Bothnische Golf. Niet of sporadisch in de Middellandse zee.1 |
| |