Overzicht | |
Beschrijving | Verhouding lengte tot hoogte 6:11 |
Vindplaatsen | oude kleppen zijn niet zeldzaam langs de gehele kust, verse kleppen zijn bekend van Walcheren, verse doubletten zijn zeer zeldzaam3 |
Tijdvak | Eem1 |
| |
De Schelp | |
Basis vorm | langgerekt |
Hoogte | 22 mm |
Lengte | 150 mm |
Semidiameter | 10 |
Dikte | stevig, ondoorschijnend |
Bovenrand | recht1, parallel aan onderrand3 |
Onderrand | recht1, parallel aan bovenrand3 |
Voorrand | gapend1 |
Achterrand | gapend1, schuin naar voren of recht afgesneden3 |
Apex | dicht bij de voorrand, niet uitstekend1 |
Periostracum | |
Periostracum dikte | resistent |
Periostracum kleur | groengeel |
Periostracum structuur | glanzend |
Ostracum | |
Ostracum kleur | wit, geel of lichtbruin met gekleurde strepen of banden1,3 |
Ostracum structuur | Voor en achter de kiel een verschillende structuur. De voorkant lopen de groeilijnen in de lengte richting van de schelp aan de achterkant haaks op de lengte richting. Vlak achter de voorrand, en parallel met deze, een groeve.1 |
Oppervlakte sculptuur | de kiel scheidt twee velden van verschillende structuur en tekening |
Kiel | van de apex naar de achter beneden hoek1 |
Binnenkant kleur | wit1 |
Binnenkant structuur | verkalkt, met porceleinachtige glans1 |
Slot | |
Ligament | ongeveer een kwart van de totale lengte innemend1 |
Nymf | vlak achter de voorrand, en parallel met deze, loopt bij sommige soorten een diepe groeve |
Tensilium plek | ongeveer een kwart van de gehele lengte innemend |
Slottanden | 1 |
Cardinale tanden | 11 |
Mantelbocht | Diep1, raakt het achterste spierindruksel3 |
Sluitspieren | |
Voorste sluitspierindruksel | langwerpig ovaal, ongeveer evenlang als het ligament en met vanuit de top stralende groefjes3 |
Achterste sluitspierindruksel | kort, vrij ver van de achterrand |
| |
Het Weekdier | |
Mantelrand | er is geen vierde mantelopening1 |
Siphonen | Vrije deel is kort1 |
Voet vorm | groot, cilindrisch, een het einde verdikt |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
| |
Het leven | |
Voortbeweging | Ingraven: Als de messchede plat op het zand licht, graaft deze zich met een bocht in het zand in, zodat hij zich rechtstandig kan ingraven door de voet snel uit te steken en met de spitse punt in het zand te drijven. Vlak achter de punt vormt zich dan een verdikte zone. Hierna herhaalt zich deze beweging tot de voet tot zijn maximale lengte is uitgestoken. Daarna zwelt de punt sterk op tot een soort tolvorm, die werkt als een anker. Nu trekt de voet de schelp omlaag. Voor de contractie van de voet sluit de schelp zich zoveel mogelijk. Op het moment dat de voet zich krachtig samen trekt wordt het water uit de schelpruimte via de siphonen naar buiten geperst.1 |
Habitat | In het sublitoraal, ondiep water.2 |
Verspreiding | Westkust van Europa van Zuid-Noorwegen tot bij de Azoren. Ook in de Middellandse Zee en in de Zwarte Zee. Niet in de Oostzee.1 |
| |