Overzicht | |
Vormen | Slanke kleine zwaardschede (Ensis ensis ensis), Brede kleine zwaardschede (Ensis ensis phaxoides)?. De naam phaxoides (gelijkend op Phaxas) is om twee redenen gekozen (1) omdat de jonge schelpen oppervlakkig op Phaxas pellucidus lijken en (2) vanwege de voorkant die zo rond is als bij Phaxas (R.M. van Urk, Basteria, 1964)A |
De Schelp | |
Basis vorm | smal, langgerekt, recht of iets gebogen |
Hoogte | 14 mm |
Lengte | 135 mm |
Dikte | stevig, ondoorschijnend |
Bovenrand | gelijkmatig gebogen, parallel aan onderzijde |
Onderrand | gelijkmatig gebogen, parallel aan bovenzijde |
Voorrand | rond, rond afgeknot, gapend |
Achterrand | niet of nauwelijks versmald, gapend |
Commissuur | langgerekt, 8 maal zo lang als breed |
Gelijkzijdig | nee |
Gelijkkleppig | ja |
Apex | helemaal vooraan |
Periostracum | |
Periostracum dikte | resistent |
Periostracum kleur | bruingroen |
Periostracum structuur | glanzend |
Ostracum | |
Ostracum kleur | geelbruin, roodbruin of blauw verkleurd |
Parallelle sculptuur | groeilijnen |
Kiel | van boven-voorzijde naar onder-achterzijde; deelt twee velden van verschillende kleur en structuur |
Binnenkant kleur | wit, bij jonge exemplaren schijnt de tekening van de buitenkant door |
Binnenkant structuur | iets porseleinachtig glanzend |
Slot | |
Ligament | uitwendig |
Nymf | introvert, ingesloten, extravert |
Tensilium plek | ongeveer een kwart van de totale lengte |
Slot-type | heterodont |
Slottanden | R: 2 L: 3 |
Cardinale tanden | L: 2 horizontale en 2 vertikale R: 1 horizontale en 1 vertikale R: 1; kort en klauwvormig L: 2; kort en klauwvormig |
Laterale tanden | R: 1; lang, lijstvormig L: 1; lang, lijstvormig, bijna parallel aan de bovenrand |
Mantellijn | langwerpig langs de gehele schelp |
Mantelbocht | gevorkte mantelbocht |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 2 |
Voorste sluitspierindruksel | langwerpig, ongeveer 1,75x het ligament, en slank |
Achterste sluitspierindruksel | ligt op 2x de eigen lengte van de mantelbocht |
Het Weekdier | |
Mantelrand | vergroeid, behalve voor de siphonen, de voet en een ventrale opening (die ook kan ontbreken) |
Siphonen | kort, grotendeels vergroeid, alleen aan de uiteinden gescheiden en dragen daar elk een krans van tasters |
Voet vorm | lang en relatief smal |
Byssusklier | bij jonge exemplaren op de voet |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
Het leven | |
Voedsel | phytoplankton |
Voortbeweging | Ingraven: Als de schelp plat op de bodem ligt graaft de voet zich met een bocht in het zand, zodanig dat hij vertikaal zich kan ingraven. Hierbij komt hij eerst schuin en later recht te staan. Bij het rechtstandig ingraven wordt de voet snel uitgestoken en met de spitse punt in het zand gedreven. Deze punt buigt zich vervolgens haakvormig om naar de dorsale kant. Bij de derde fase verbreedt de voet zich tot een soort stempel. Deze drie bewegingen kunnen zich een aantal malen in dezelfde volgorde herhalen, totdat de voet op maximale lengte buiten de schelp is. Daarna verbreedt de stempelvormige zool zich zeer sterk en werkt als een anker, terwijl de voet zich in de lengte richting verkort en de schelp omlaag trekt. Voor de contractie van de voet sluit de schelp zich zoveel mogelijk. Trekt de voet zich krachtig samen dan wordt uit de schelpruimte van het dier een groot deel van het water geperst, zowel opwaarts door de siphonen als benedenwaarts via de pedale opening, waarmee tevens het omringende zand wordt weggespoeld. De bewegingen hebben regelmatig en snel plaats. |
Habitat | Grove bodems met een slib gehalte tot 16 &percent; op 10 to 40 meter diepteB |
Saleniteit | tussen de 30 en 40 PSU |
Verspreiding | Atlantische, Pacifische en Indische Oceaan |
Bronnen | |
Literatuur |
|
Websites | |