Overzicht | |
Tijdvak | vanaf Plioceen |
De Schelp | |
Basis vorm | driehoekig |
Hoogte | 25 mm |
Lengte | 35 mm |
Semidiameter | 15 |
Dikte | Stevig, meestal ondoorschijnend |
Bovenrand | driehoekig |
Onderrand | rond |
Voorrand | rond |
Achterrand | driehoekig, iets afgeknot |
Gelijkzijdig | nee |
Gelijkkleppig | ja |
Umbo | orthogyr, matig gewelfd |
Apex | bijna in het midden |
Periostracum | |
Periostracum dikte | gewoonlijk niet resistant |
Periostracum kleur | grijs-geel |
Periostracum structuur | vezelig |
Ostracum | |
Ostracum kleur | Verse exemplaren zijn crèmewit of geelwit. Oude kleppen op het strand zijn geelbruin, donkerbuin, blauwgrijs of zwart verkleurd. |
Ostracum structuur | zacht glanzend |
Parallelle sculptuur | groeilijnen, en fijne concentrische lijntjes |
Lunula | door een stompe kiel afgescheiden |
Areola | waaiervormige groeven |
Area | waaiervormige groeven, door een stompe kiel afgescheiden |
Binnenkant kleur | melkwit |
Binnenkant structuur | glanzend |
Umbonale holte | tamelijk gewelfd |
Slot | |
Ligament | gedeeltelijk inwendig, gedeeltelijk uitwendig, geen kalklijst tussen uitwendig ligament en chondrofoor |
Resiliumveld | driehoekige holte, neemt ongeveer de helft van het centrale slotgedeelte in |
Chondrofoor | scherp omschreven |
Slotplaat | smal, weinig uitgebogen bij de chondrofoor en de laterale tanden |
Slot-type | heterodont |
Cardinale tanden | R: 2; die elkaar aan de toppen raken L: 1; in het midden tot een driehoekig dakje gebogen, reikt tot aan de onderrand van de slotplaat L: vergroeid tot een omgekeerde V-vorm |
Laterale tanden | duidelijk ontwikkeld R: 4 L: 2 |
Voorste laterale tanden | R: 2; lang lijstvormig, dwars gegroefd in de naar elkaar toegekeerde zijden L: 1; lang lijstvormig, gegroefd aan de bovenzijde |
Achterste laterale tanden | R: 2; lang lijstvormig, dwars gegroefd in de naar elkaar toegekeerde zijden L: 1; lang lijstvormig, gegroefd aan de bovenzijde |
Mantelbocht | de mantelbocht tot ongeveer ander half keer zo lang als het achterste spierindruksel, spits-tongvormig, kort |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 2 |
Voorste sluitspierindruksel | glanzend met afgeknotte binnenrand |
Achterste sluitspierindruksel | glanzend |
Het Weekdier | |
Siphonen | Vergroeid |
Voet vorm | vrij lang, spits toelopend |
Voet kleur | wit |
Byssus | nee |
Radula | |
Kieuwen | twee paar kieuwen |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
Het leven | |
Groei | na 1 jaar is het schelpje ongeveer 10 mm lang en melkwit tot witachtig doorschijnend. In het tweede jaar worden ze tot ongeveer 22 mm lang. |
Vijand | zeester, slangster, bodemvissen; schol, bot |
Habitat | Van even onder de laagwaterlijn tot ongeveer 75 meter, in zand, schelpengruis of slik. |
Verspreiding | Oostzijde van de Noord-Atlantische Oceaan, van Noord-Noorwegen tot aan en in de Middellandse Zee en Zwarte Zee. Niet in de Oostzee. |
Bronnen | |
Literatuur |
|