Overzicht | |
Beschrijving | Hoogte lengte verhouding 1:6 |
Etymologie | siliqua (Lat.) = peul, peulvrucht. |
De Schelp | |
Basis vorm | smal, langgerekt, recht of iets gebogen |
Hoogte | 30 mm |
Lengte | 210 mm |
Semidiameter | 14 |
Dikte | stevig, ondoorschijnend |
Bovenrand | recht, slotgedeelte flauw omhoog gebogen |
Onderrand | parallel aan de bovenzijde |
Voorrand | afgeknot, gapend, duidelijk verdikt |
Achterrand | schuin afgeknot, breder dan de voorkant, opening ovaal van omtrek, gapend, boven-achterrand stomp |
Commissuur | langgerekt (6-7 maal zo lang als breed) |
Gelijkzijdig | nee |
Gelijkkleppig | ja |
Umbo | prosogyr |
Apex | nabij de voorrand, niet uitstekend |
Periostracum | |
Periostracum dikte | resistent, dik |
Periostracum kleur | bruingroen tot donkerbruin |
Periostracum structuur | glanzend |
Ostracum | |
Ostracum kleur | wit met bruine en paarse strepen of banden |
Ostracum structuur | glanzend |
Oppervlakte sculptuur | lichte lamelvorming aan de achterkant |
Kiel | Er loopt vanaf de top een diagonale lijn die het patroon in twee delen deelt, met aan de ene kant horizontale streepjes en aan de andere kant verticale. |
Binnenkant kleur | wit |
Binnenkant structuur | mat zwak iriserend aan het achtereinde. |
Slot | |
Ligament | uitwendig |
Tensilium plek | ongeveer een kwart van de totale lengte |
Slot-type | heterodont |
Slottanden | R: 2 L: 3 R: 2 L: 3 |
Cardinale tanden | L: 2 vertikale en 2 horizontale tanden R: 1 vertikale en 1 horizontale R: 1; kort en klauwvormig L: 2; kort en klauwvormig R: 1; kort en klauwvormig L: 2; kort en klauwvormig |
Laterale tanden | R: 1; lang, lijstvormig L: 1; lang, lijstvormig, bijna parallel aan de bovenrand R: 1; lang, lijstvormig L: 1; lang, lijstvormig, bijna parallel aan de bovenrand |
Mantellijn | dicht bij de voorzijde en evenwijdig daaraan |
Mantelbocht | diep, op ongeveer 1/6 van de totale lengte van de achterrand |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 2 |
Voorste sluitspierindruksel | langgerekt, duidelijk langer dan de slotband |
Achterste sluitspierindruksel | kort, op hoogstens de eigenlengte van de mantelbocht, meestal dichterbij |
Het Weekdier | |
Mantelrand | gesloten met 3 openingen |
Siphonen | kort, grotendeels vergroeid, alleen aan de uiteinden gescheiden en dragen daar elk een krans van tasters |
Voet vorm | lang en relatief smal |
Byssusklier | bij jonge exemplaren op de voet |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
Het leven | |
Levensverwachting | 12 jaar |
Voedsel | phytoplankton |
Voortbeweging | Ingraven: Als de schelp plat op de bodem ligt graaft de voet zich met een bocht in het zand, zodanig dat hij vertikaal zich kan ingraven. Hierbij komt hij eerst schuin en later recht te staan. Bij het rechtstandig ingraven wordt de voet snel uitgestoken en met de spitse punt in het zand gedreven. Deze punt buigt zich vervolgens haakvormig om naar de dorsale kant. Bij de derde fase verbreedt de voet zich tot een soort stempel. Deze drie bewegingen kunnen zich een aantal malen in dezelfde volgorde herhalen, totdat de voet op maximale lengte buiten de schelp is. Daarna verbreedt de stempelvormige zool zich zeer sterk en werkt als een anker, terwijl de voet zich in de lengte richting verkort en de schelp omlaag trekt. Voor de contractie van de voet sluit de schelp zich zoveel mogelijk. Trekt de voet zich krachtig samen dan wordt uit de schelpruimte van het dier een groot deel van het water geperst, zowel opwaarts door de siphonen als benedenwaarts via de pedale opening, waarmee tevens het omringende zand wordt weggespoeld. De bewegingen hebben regelmatig en snel plaats. |
Habitat | In fijne zandgrond, op een diepte van 10 tot 50 meter, verdragen geen zwarte, geduceerde sedimenten2 |
Saleniteit | tussen de 30 en 40 PSU |
Verspreiding | Van de Noorse kust tot aan en in de Middellandse Zee. Niet in de Oostzee. |
Bronnen | |
Literatuur |
|
Foto verantwoording | Terschelling |