Overzicht | |
Beschrijving | Ondanks de naam is de paalworm geen worm maar een tweekleppige. Hij boort zich in in hout. De twee kleppen van de schelp worden gebruikt als boor. De ontstane gang wordt bekleed met een kalklaag en het uiteinde, het oorspronkelijke begin, is de opening waardoor de siphonen naar buiten komen. De opening kan afgesloten worden door palletten, deze palletten zijn belangrijk voor de correcte determinatie. |
Vormen | forma Borealis: klein aurikel, breed voorstuk, paletten aan het distale einde diep ingesneden, tanden van de V lang en spits, lichaam bruin gepigmenteerd en doorschijnend, verspreiding: Skagerrak, Oslofjord |
Tijdvak | Vanaf het Krijt1 |
Synoniemen | Paalworm Teredo marina [Jeffreys, 1860] Teredo sellii [v.d. Hoeven, 1850] Teredo batava [Spengler, 1792] |
Bijzonderheden | Kleppen articuleren alleen door een knobbeltje aan de bovenrand van de linkerklep, hetgeen past in een corresponderende groeve van de rechterklep, en door een naar binnen springende knobbel aan de basis van de mediane zone in iedere klep.1 |
De Schelp | |
Basis vorm | helmvormig1 |
Hoogte | 10 mm |
Lengte | 10 mm |
Dikte | weinig of niet doorschijnend1 |
Bovenrand | achter en voor de top daalt deze met een concave bocht1 |
Onderrand | driehoekig |
Voorrand | L-vormig, gapend |
Achterrand | gapend1 |
Oren | ja, achter en het steekt niet boven de umbo uit |
Umbo | orthogyr |
Apex | verdikt en naar binnen gebogen1 |
Periostracum | |
Periostracum kleur | Bruingrijs |
Ostracum | |
Ostracum kleur | Kalkwit tot roze |
Ostracum structuur | kalkachtig of iets porseleinachtig glanzend1 |
Haakse sculptuur | Het oortje is vrijwel glad, het middelse deel is bedekt met horizontale en vertikale ribben, het voorste deel heeft horizontale ribben. |
Oppervlakte sculptuur | qua sculptuur en vorm kunnen de verschillende velden erg varieeren, bij gelijke grote maar ook in de groei reeksen.1 |
Area | 1. Area anterior, voorste grote veld: tussen de 15 en 43 ribben (neemt toe met de leeftijd), fijn en scherp getand, in een richting parallel aan de basale rand1 2. area prae-mediana, voorste middenveld: ribben (neemt toe met de leeftijd), fijn en scherp getand,1 3. area mediana, centrale middenveld: onregelmatig, min of meer parallel gestreept, geen getande ribben1 4. post-mediana, achterste middenveld: onregelmatig, min of meer parallel gestreept, geen getande ribben1 5. auriculum, aurikel, hals, vleugel of oortje: geen getande ribben, sluit geleidelijk aan bij het achterste middenveld1 |
Binnenkant kleur | auriculum schuift bladvormig een eindje over het achterste middenveld heen (septum) |
Binnenkant structuur | iets glanzend, afgrenzing van de zones is minder duidelijk, maar nog zeker goed te volgen aan de binnenkant, auriculum inplanting aan het middenveld is hoog bij jonge exemplaren, doch zakt af bij toenemende ouderdom, ook wordt het dan meer vleugelvormig. Aan de basis heeft iedere klep een knobbelte (tuberculum parietale), dat op twee lamellen rust.1 |
Umbonale holte | sterk gewelfd1 |
Apofyse | lang, dun |
Septum | auriculum schuift bladvormig een eindje over het achterste middenveld heen1 |
Slot | |
Ligament | nee1 |
Slotplaat | schelpen articuleren met behulp van een knobbeltje aan de linker klep, het welk past in een corresponderende groeve van de rechter klep1 |
Slot-type | anodont |
Slottanden | 01 |
Mantellijn | nee1 |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 21 |
Voorste sluitspierindruksel | klein, hecht aan de area prae-enterior1 |
Achterste sluitspierindruksel | groot, geheel inwendig, hecht aan de aurikel1 |
Accessorische schelpstukken | paletten |
Paletten aantal | 2 |
Paletten hoogte | 6 mm |
Paletten breedte | 3 mm |
Paletten steel | kalk, gebogen, soms lang soms kort1 |
Paletten blad | kalk naar het vrije uiteinde toe wordt het iets chitineus, Buitenzijde gewelfd, binnenzijde vlak, bij een lengtedoorsnede ziet men een aantal gebogen dwarslageni, welke komvormig in elkaar zijn opgestapeld1 |
Paletten top | V-vormig ingekeept?, aan het vrije uiteinde een weinig uitgehold1 |
Paletten inplanting | in scheden aan de basis van de siphonen |
Paletten functie | bij uitgestoken siphonen liggen de paletten langs het lichaam, bij instrekking van de siphonen tot achter de inplanting sluiten de paletten het boorkanaal af1 |
Het Weekdier | |
Lichaam | de meeste soorten bekleden hun boorgang met een kalkkoker welke door de mantel wordt afgescheiden. Aan de voorkant is deze koker open zolang er nog geboord wordt. Als er niet meer geboord wordt door ouderdom of door ouderdom dan wordt het uiteinde afgesloten door een rond koepeltje1 |
Mantelrand | vergroeid op de opening voor de siphonen en de voet na1 |
Siphonen | lang, tot 4 à 5 cm aan het distale uiteinde roodbruin gevlekt, het basale deel steekt in een korte (0,5 - 1 cm) onverkalkte chitineusslijmige buis1 |
Instroomsipho | aan het uiteinde, inwendig, 6 papillen, welke nog een eind de sipho in te volgen zijn. Aan het vrije uiteinde zijn de papillen zuignapvormig ingedeukt. De water instroom is continu, de sipho is in voortdurende beweging.1 |
Uitstroomsipho | zonder papillen, afvoer gaat bij tussenpozen, schoksgewijs1 |
Voet functie | dient voor voortbeweging in de gangen, zintuig voor onderzoek van de binnenwand van de gang, als hechtorgaan bij borende werkzaamheden, als transportbaan waarlangs de afgeraspte houtdeeltjes, door trilharen langs de randen, naar de mond gevoert worden1 |
Voet vorm | kort, cilindrisch, met breed uiteinde, dat als zuignap dienst doet1 |
Byssus | nee |
Radula | |
Kieuwen | smal en zo sterk in de lengte gestrekt dat ze tot bij de siphonen reiken1 |
Maag | aan de maag is een zeer grote blinde zak, het coecum, waarin houtdeeltjes worden opgeslagen. De middendarmklier levert een enzym dat cellulose splitst, zodat uit het hout druivensuiker ontstaat1 |
Excrementen | houtraspsel dat minder cellulose en hemicellulose bevat1 |
Spieren | |
Voorste sluitspier | bij contractie bewegen de boven-voorrandden van de kleppen zich naar elkaar toe, daarbij opent zich de schelp1 |
Achterste sluitspier | bij contractie naderen de achterranden elkaar, hierdoor sluit de schelp zich1 |
Voortplantingsorganen | |
Mannelijke geslachtsklieren | geslachtsproducten worden vrij in het water vrij gelaten1 |
Vrouwelijke geslachtsklieren | eieren worden of vrij in het water los gelaten of nadat zij in een tussen de kieuwen van het moederdier zijn gedeponeerd, hier bevrucht en een tijdlang bewaard tot zij het veligerstadium bereikt hebben, daarna worden de larven vrij in het water gelaten (dit duurt 2-4 weken, afhankelijk van de weersgesteldheid)1 |
Het leven | |
Bevruchting | Van juni tot augustus wordt sperma vrij in het water geloosd, het komt via de instroomsipho van het vrouwelijk individu bij de kiewen waar de eieren worden bewaard, die uit het ovarium zijn los gelaten.1 |
Embryonale fase | De eerste celdelingen vinden in de moeder plaats1 |
Geboorte | ongeveer twee weken na bevruchting1 |
Larvale fase | de veligers zwemmen uit in zee, ze hebben een lange tongvormige voet. Gunstige omstandigheden zijn rustige, niet winderige dagen met warm weer.1 |
Broed | na 1 à 2 weken metamorphoseren zij en hechten ze zich aan hout met de byssus1 |
Juveniele fase | aan de schelp begint een raspsculptuur te ontstaan, ook wordt de schelp meer helmvormig. de voet wordt breder en meer zuignap vormig en het gehele dier groet sterk in de lengte. Zeer jonge dieren kunnen zich nog totaal in de schelp terug trekken. Paletten verschijnen al vroeg als korte brede spaantjes met een vrij lange steel1 |
Geslachtsrijp | na ongeveer 6 tot 8 weken, als ze 4 tot 5 cm lang zijn1 |
Geslacht | hermafrodiet, beide geslachten komen afwisselend voor met een voorkeur voor mannelijkheid. Het aantal dieren dat als man functioneert is veel kleiner dan het aantal dieren in het vrouwelijke stadium1 |
Groei | Het aantal ribben op het voorste grote veld groeit in de eerste levensmaand tot 8 à 9, daarna 2-4 richels per maand. De kalkkoker wordt afgescheiden aan het achteruiteinde bij de paletten. Eerst wordt een manchet rondom dit deel van het lichaam gevormd, en vervolgens groeit de buis naar voren toe. Het vooreinde blijft open, zolang de paalworm groeit. Houdt de groei op dan sluit het dier dit brede vooreinde af met kalkstof koepelvormig af. Na 10 weken zijn ze ongeveer 10 cm lang. Het totale dier kan tot 30 cm lang worden.1 |
Levensverwachting | 2 jaar, enkele overleven een 3de winter1 |
Voedsel | houtdeeltjes |
Voortbeweging | Boort met de schelp. Het dier roteert om zijn lengte as, terwijl de vastgezogen voet en de dorsale, buiten de schelp tredende dorsale mantellappen als steunpunt dienst doen, deels in dorsoventrale richting om zijn transversale as, waarbij bovendien voorste en achterste sluitspier afwisselend samengetrokken worden. De tandjes op de schelp raspen het hout uit.1 |
Habitat | in hout, vooral de zachtere soorten, wilg, dennen, eikenhout. De boorrichting volgt hoofdzakelijk de richting van de vezels. Boorgangen kruisen elkaar niet. Boren niet in hout dat onder de grond zit. Boorsnelheid tot 1 cm per week. Volwassen dieren die uit hun gang zijn, kunnen zich niet opnieuw in boren.1 |
Saleniteit | vanaf 5‰, wordt het water te brak dan sluiten zij de boorgangen af met hun paletten. Dit kunnen ze wel 6 weken volhouden1 |
Temperatuur | niet boven de 30°C optimaal 15-25 °C niet beneden 0 °C, stopt met boren bij 5°C |
Verspreiding | Kosmopoliet |
Bronnen | |
Literatuur |
|