Overzicht | |
Tijdvak | Exoot. In 1978 voor het eerst aangetroffen in het estuarium van de Elbe, vermoedelijk meegekomen met ballastwater van een schip. Voor het eerst in Nederland aangetroffen in 1981 in de bocht van Wattum. In 1982 verschenen de eerste exemplaren bij Schiermonnikoog en in 1984 bij Texel. Zoals de naam al aangeeft komt deze soort oorspronkelijk uit Amerika, en wel uit de Atlantische oceaan. De soort heeft zich in 10 jaar tijd over alle oostelijke noordzeekusten verspreid en heeft daarbij vaak de plek ingenomen van inheemse soorten. Momenteel is de Amerikaanse zwaardschede voor onze kust de dominante vorm en komt hij voor van Frankrijk tot Denemarken. |
Bijzonderheden | Een mooi filmpje van Staatsbosbeheer is te vinden op Facebook. |
De Schelp | |
Basis vorm | smal, langgerekt, recht of iets gebogen |
Hoogte | 30 mm |
Lengte | 160 mm |
Dikte | stevig, ondoorschijnend |
Bovenrand | gebogen |
Onderrand | sterker gebogen dan bovenrand |
Voorrand | afgerond, gapend |
Achterrand | afgerond, gapend |
Oren | nee |
Apex | zeer dicht bij de voorrand |
Periostracum | |
Periostracum dikte | resistent |
Periostracum kleur | bruingroen |
Periostracum structuur | glanzend |
Ostracum | |
Ostracum kleur | Bruinroze gekleurde bandjes op een lichtere ondergrond. Er loopt vanaf de top een diagonale lijn die het patroon in twee delen deelt, met aan de ene kant horizontale streepjes en aan de andere kant verticale. |
Kiel | van boven-voorzijde naar onder-achterzijde; deelt twee velden van verschillende kleur en structuur |
Binnenkant kleur | wit, bij jonge exemplaren schijnt de tekening van de buitenkant door |
Binnenkant structuur | iets porseleinachtig glanzend |
Slot | |
Ligament | tensilium |
Tensilium plek | ongeveer een kwart van de totale lengte |
Slot-type | heterodont |
Slottanden | R: 2 L: 3 |
Cardinale tanden | R: 1; kort en klauwvormig L: 2; kort en klauwvormig |
Laterale tanden | R: 1; lang, lijstvormig L: 1; lang, lijstvormig, bijna parallel aan de bovenrand |
Mantelbocht | diep, op ongeveer 1/6 van de totale lengte van de achterrand |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 2 |
Voorste sluitspierindruksel | langwerpig, ongeveer even lang als de slotband |
Byssusopening | nee |
Het Weekdier | |
Mantelrand | vergroeid, behalve voor de siphonen, de voet en een ventrale opening (die ook kan ontbreken) |
Siphonen | kort, grotendeels vergroeid, alleen aan de uiteinden gescheiden en dragen daar elk een krans van tasters |
Voet vorm | lang en relatief smal |
Byssusklier | bij jonge exemplaren op de voet |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
Het leven | |
Larvale fase | De pelagische larven verblijven relatief lang (2-4 weken) vrij 'zwemmend' in het water. Door dit langdurige verblijf is de soort in staat zich zeer snel te verspreiden. |
Groei | Deste hoger in het litoraal, deste kleiner ze blijven2; groeit alleen bij temperaturen hoger dan 12°C |
Levensverwachting | 5 jaar; maximaal 8/9 jaar |
Voedsel | plankton en ander in het water zwevend voedsel, vooral algen |
Filtratie snelheid | 7 liter/uur |
Voortbeweging | Ingraven: Als de schelp plat op de bodem ligt graaft de voet zich met een bocht in het zand, zodanig dat hij vertikaal zich kan ingraven. Hierbij komt hij eerst schuin en later recht te staan. Bij het rechtstandig ingraven wordt de voet snel uitgestoken en met de spitse punt in het zand gedreven. Deze punt buigt zich vervolgens haakvormig om naar de dorsale kant. Bij de derde fase verbreedt de voet zich tot een soort stempel. Deze drie bewegingen kunnen zich een aantal malen in dezelfde volgorde herhalen, totdat de voet op maximale lengte buiten de schelp is. Daarna verbreedt de stempelvormige zool zich zeer sterk en werkt als een anker, terwijl de voet zich in de lengte richting verkort en de schelp omlaag trekt. Voor de contractie van de voet sluit de schelp zich zoveel mogelijk. Trekt de voet zich krachtig samen dan wordt uit de schelpruimte van het dier een groot deel van het water geperst, zowel opwaarts door de siphonen als benedenwaarts via de pedale opening, waarmee tevens het omringende zand wordt weggespoeld. De bewegingen hebben regelmatig en snel plaats. |
Habitat | in de lagere delen van het intergetijdegebied als in het sublitoraal tot 15 à 30 meter diep. In het litoraal zitten ze voornamelijk bij de laagwaterlijn2. Bij voorkeur in een zanderige bodem (korrelgrootte 150-200 µm), maar ook slik en grof schelpengruis komt voor2. |
Saleniteit | tussen de 30 en 40 PSU |
Verspreiding | Atlantische, Pacifische en Indische Oceaan |
Bronnen | |
Literatuur |
|
Websites | |