Overzicht | |
Beschrijving | Redelijke grote schelp met een duidelijk afgeknotte achterkant. Het oppervlak heeft grove groeilijnen en de kleur is meestal geelachtig. |
Tijdvak | vanaf Plioceen |
Synoniemen | geknotte strandgaper, geknotte gaper |
De Schelp | |
Basis vorm | ovaal1 |
Hoogte | 50 mm |
Lengte | 80 mm |
Semidiameter | 30 |
Dikte | stevig, ondoorschijnend1 |
Bovenrand | flauw gebogen of bijna recht1 |
Onderrand | recht1 |
Voorrand | rond, gapend1 |
Achterrand | afgeknot, gapend |
Commissuur | linker klep gewoonlijk iets kleiner dan rechter1 |
Oren | nee |
Umbo | naar voren gericht1 |
Apex | ongeveer in het midden, niet in het midden1 |
Periostracum | |
Periostracum dikte | zeer resistent1 |
Periostracum kleur | geelbruin |
Periostracum structuur | schilferig, grijpt over de basale rand heen1 |
Ostracum | |
Ostracum kleur | kalkwit tot geelwit, met roestbruine vlekken |
Ostracum structuur | weinig of geen glans1 |
Parallelle sculptuur | onregelmatige groeilijnen |
Haakse sculptuur | weinig of geen glans1 |
Binnenkant kleur | wit1 |
Binnenkant structuur | kalkachtig1 |
Umbonale holte | tamelijk gewelfd1 |
Slot | |
Ligament | resilium, tensilium1 |
Tensilium vorm | smal1 |
Tensilium plek | iets voor de apex reikend1 |
Resiliumveld | L: chondrofoor R: holte, klein, aan het begin van de welving van de umbo. Voor de holte staat een tandachtig uitsteeksel, er achter een korte lijst, bijna evenwijdig aan de bovenrand.1 L: chondrofoor1 R: kleinere uitholling aan de aanvang van de welving van de umbo, voor dit vakje staat een soort tandachtig uitsteeksel en er achter een korte lijst, bijna evenwijdig aan de bovenrand.1 |
Chondrofoor | heeft een driehoekige uitholling voor het resilium. Aan de voorzijde is het vlakje begrensd door een opstaand randje, dat in een vrij scherpe punt eindigd. Achter de uitholling loopt een schuin achterwaarts gerichte richel. De plaats, waar de chondrofoor achteraan met de bovenste schelprand is vergroeid, reikt niet verder achterwaarts dan de vrije punt van de schuine richel.1 |
Slot-type | anodont |
Cardinale tanden | nee |
Laterale tanden | nee |
Mantellijn | duidelijk |
Mantelbocht | reikt tot voorbij de top |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 2 |
Voorste sluitspierindruksel | lang, smal, gebogen1 |
Achterste sluitspierindruksel | rond1 |
Byssusopening | nee |
Het Weekdier | |
Siphonen | 2, lang, door een gemeenschappelijk omhulsel verbonden en aan de buitenzijde bekleed met het periostracum1 |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
Het leven | |
Juveniele fase | jonge exemplaren naar verhouding langer gerekt dan volwassenen1 |
Levensverwachting | 27 jaar |
Vijand | vissen, zeehonden, ijsberen, walrussen1 |
Habitat | van laagwater tot enkele honderden meters diep1, ingegraven in de bodem. |
Verspreiding | Arctische zeeën, Atlantische Oceaan, aan de oostzijde zuidelijk tot de Golf van Biscaye, aan de westzijde van Groenland tot Massachusetts. In de Stille Oceaan zuidelijk tot Vancouver in het westen en Sachalin in het oosten. In de Oostzee tot bij Kiel.1 |
Bronnen | |
Literatuur |
|