Overzicht | |
Bijzonderheden | Meer over levende gevlochten fuikhorens kunt u vinden in het artikel over de levende fuikhoren die we vonden in 2007. |
| |
De Schelp | |
Hoogte | 25 mm |
Breedte | 15 mm |
Basis vorm | hoog torenvormig |
Kleur | De kleur is middelbruin met donkerbruine of leiblauwe banden. |
Opperhuid | bruin, vezelig, meestal snel afvallend, maar tussen de ribben kan ze langer bestaan |
Windingen | tot 10, regelmatig in grootte toenemend, weinig convex |
Suturen | Ondiep, maar duidelijk |
Apex | Spits |
Apex hoek | 56° |
Protoconch | |
Teleoconch | |
Oppervlakte | iets glanzend |
Parallelle sculptuur | 16-23 dikke, opeengepakte ribben, kunnen soms overheersen |
Haakse sculptuur | fijne spiraalsgewijze richels |
Lichaamswinding | |
Lichaamswinding hoogte | groot, ongeveer de helft van de totale hoogte |
Mond hoogte | 15 mm |
Mondopening | Ovaal, boven aan iets gespitst, witachtig |
Mondstand | weinig scheef |
Buitenrand | dun en smal; heeft kleine knobbeltjes, met een grotere centrale tand |
Mondrand | niet continu |
Binnenrand | glad |
Callus | Ja; dik; wit |
Siphokanaal | schuin, diep en kort, iets gebogen |
Navel | Nee |
Operculum | |
Operculum kleur | bruin |
Operculum vorm | Ovaal |
Operculum materiaal | hoornachtig |
Nucleus | excentrisch |
| |
Het Weekdier | |
Sipho | zeer lang uitrekbaar, die boven het zand uitsteekt als het dier zich ingraaft |
Tentakels | lang en dun |
Voet vorm | loopt achteraan in twee punten uit |
Radula | |
Radula formule | 1.1.1 |
Radula vorm | smal |
Rhachis-tand | met zeer uiteenlopend aantal (7-17) spitsen. Ook kan deze tand asym zijn |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
| |
Het leven | |
Embryonale fase | alle eieren groeien uit tot embryonen. Er zijn geen voedingseieren. |
Eieren | worden met ongeveer 100 tegelijk gelegd gedurende de zomermaanden in platte min of meer driehoekige doorzichtige kruikjes, bevestigd aan wier of ander substraat. |
Geslacht | Nassarius |
Voedsel | carnivoor; aaseter |
Vijand | de zeester: wanneer de fuikhoren in aanraking komt met de zeester treden plotseling eigenaardige bewegingen bij de slak op, speciaal wanneer de draadvormige aanhangselen van de voet in contact komen met de zeester. De voet strekt zich dan plotseling zeer sterk, wordt stijf en maakt krampachtige contracties, zodat de slak 1 of meer sprongen maakt. Hiermee hoopt de slak aan de zeester te kunnen ontsnappen. |
Habitat | in de getijdenzone en iets dieper water. Leeft ingegraven tussen zand en slik, ofwel in holte tussen stenen. |
Verspreiding | Europese kust van de Atlantische Oceaan van Noorwegen tot de Azoren, Middellandse Zee |
| |