Overzicht | |
Synoniemen | Adeorbis subcarinatus (Montagu) |
| |
De Schelp | |
Hoogte | 1,5 mm |
Breedte | 2,5 mm |
Dikte | vrij dikschalig, niet of half-doorschijnend |
Kleur | cremewit of wit, soms zwak oranjegeel |
Windingen | 3-4, weinig bol, snel in grootte toenemend |
Winding sculptuur | sterke spiraalrichels, gekruist door ietwat gegolfde radiaire richels op korteren onderlinge afstand, die talrijker en zwakker zijn. weinig of geen glans. |
Suturen | ondiep |
Apex | nauwelijks boven de schelp uitstekend |
Protoconch | |
Embryonale windingen | 1,5 |
Embryonale winding sculptuur | glad |
Teleoconch | |
Lichaamswinding | |
Lichaamswinding hoogte | veel groter |
Lichaamswinding sculptuur | 6 richels, 3 boven en 3 onder de peripherie |
Mondopening | groot ovaal |
Mondstand | scheef |
Buitenrand | iets gegolfd doordat de richels uitspringen, overgang basale naar columellaire zijde maakt bijna een rechte hoek |
Mondrand | continu |
Siphokanaal | nee |
Navel | wijd |
Operculum | |
Operculum materiaal | dun, hoornachtig, doorschijnend met weinig windingen |
Nucleus | excentrisch |
| |
Het Weekdier | |
Huidskleur | bleek vleeskleurig |
Tentakels | lang en dun, aan de toppen soms iets verdikt |
Voet vorm | loopt vooraan zijwaarts in puntige slippen uit |
Voet kleur | bleek vleeskleurig |
Ogen | zeer klein en liggen aan de buitenbasis van de tentakels |
Radula | |
Radula formule | 2.1.1.1.2 |
Rhachis-tand | aan de basis uitgesneden |
Ademhalingsorganen | Kieuw steekt bij het kruipende dier buiten de mantelholte uit |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
| |
Het leven | |
Habitat | ter hoogte van de laagwaterlijn onder grote stenen, die diep ingezonken liggen op zandige modder |
Verspreiding | Atlantische en Mediterrane kusten van Europa, niet noordelijker dan ongeveer 55° N.Br. |
| |