Overzicht | |
Vindplaatsen | Gorishoek, voor het eerst aangetroffen in de herfst van 2007A |
Bijzonderheden | scheiden uit hun hypobranchiale klier een vloeistof af (dibroomindigo), die eerst kleurloos of zwakgeel is, maar in het licht purperrood wordt. Bij sommige grote exotische soorten, die een noemenswaardige hoeveelheid van deze stof produceren, wordt dit purper gewonnen en als verfstof gebruikt. |
De Schelp | |
Hoogte | 35 mm |
Lengte | 20 mm |
Kleur | beige, grijs, geelwit, bruin, bruinrood, soms oranje. Soms met brede bruine kleurbanden of fijnere kleurstrepen.A,B |
Windingen | 5-6, licht trapsgewijs afgezetA, ronde schoudersB |
Apex hoek | spitsA |
Protoconch | |
Teleoconch | |
Parallelle sculptuur | op de lichaamswinding 10-12 brede ribben die onderaan de laatste winding vervlakkenA |
Haakse sculptuur | 16-18 golvende richelsA |
Lichaamswinding | |
Mondopening | ovaal, bruin, paars, roodbruinA,B |
Mondrand | aan de binnenzijde zitten 2-6 kleine, tandvormige knobbeltjesA |
Siphokanaal | vrij lang, licht gebogenA, openB |
Operculum | |
Operculum aanwezig | jaA |
Operculum kleur | bruinA, oranjeB |
Operculum materiaal | hoornachtigA |
Het Weekdier | |
Huidskleur | geelgrijze tot oranjeA |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
Het leven | |
Bevruchting | plant zich voort in het voorjaar en de zomerA |
Eieren | Vrouwtjes maken daarbij 20-40 plastic- tot leerachtige, deels doorzichtige, vaasvormige eiercapsules vast aan een harde ondergrond.A |
Geboorte | Na ca. 8 weken, volledig ontwikkelde slakjes. Er is geen vrijzwemmend larvaal stadiumA |
Geslachtsrijp | 2 jaarB |
Groei | De eitjes worden gelegd 28 dagen oud na 32 dagen na 36 dagen zijn de eerste eitjes uitgekomen na 40 dagen zijn alle slakjes uit hun ei, ze zijn echter in het aquarium niet meer terug te vinden na 72 dagen vinden we 1 slak terug na 115 dagen is hij op jacht naar pokken na 2 jaar - 16 mmB, Vrouwelijke exemplaren (35 mm hoog) worden groter dan de mannelijke (25 mm)A |
Levensverwachting | 5-8 jaarB |
Voedsel | zeepokken en tweekleppigen. Vooral jonge oesters en mossels staan hoog op het menu, reden waarom de Amerikaanse oesterboorder sedert lang als ernstige plaag beschouwd wordt op commerciële oesterpercelen (Ganaros 1958).A,B Boren een gat in de schelp van hun prooi en scheiden een zuur-achtige stof af, waarna via een proboscis (zuigslurf) opgeloste weke delen worden verorberd.A Jonge exemplaren voeden zich met bryozoa, kleine pokken en kleine slakkenB |
Habitat | leven in het Litoraal en sublitoraal (intergetijdegebied) tot een diepte van ca. 15 m, bij voorkeur op zachte, modderige bodems van estuariene kustwateren en op stenen en oesterbedden (Cole 1942, Franz 1971).A |
Saleniteit | ≥ 10 ‰B |
Temperatuur | Optimaal tussen 20 en 25 ° C. Wanneer de watertemperatuur onder de 5 ° Celsius zakt gaan de dieren in de modder in winterslaap.A,B |
Verspreiding | Oorspronkelijk afkomstig van de noordwestelijke Atlantische kust, van Nova Scotia tot zuidoost Florida. De soort werd eind 1800 voor het eerst buiten haar oorspronkelijke verspreidingsgebied aangetroffen langs de Pacifische kust van de Verenigde Staten en Canada, ongewild vervoerd met oesters. In 1927 werden de eerste levende dieren gemeld uit Europa (Groot Brittannië: oesterpercelen van Essex en Kent), eveneens vervoerd met oesters (van de soort Crassostrea virginica). De verspreiding is echter lokaal gebleven en de Engelse bestanden werden, vermoedelijk vooral als gevolg van TBT, tussen 1970-1997 zelfs gedecimeerd. Pas na de recente ban op TBT ontstonden weer betere condities en hebben zowel de Amerikaanse oesterboorder als de Japanse stekelhoren zich, vermoedelijk blijvend, in Nederland weten te vestigen.A De verspreiding van de Amerikaanse oesterboorder lijkt zich te beperken tot Gorishoek (Tholen) en Yerseke (data 2018). |
Bronnen | |
Literatuur |
|
Websites | |