De aarde is een bol met een kern die bestaat uit een massief ijzeren kern met er omheen een vloeibare ijzer laag. Om deze kern bevindt zich een laag van rood gloeiend magma met daarop een dunlaagje afgekoeld materiaal. Dat afgekoelde laagje materiaal is de aardkost en deze is gebroken in een aantal platen.
De opbouw van deze platen bestaat uit twee verschillende soorten gesteente. Er is een dikke lichte korst die op het magma ligt en die we continenten noemen en er is een dunne zware korst die dieper in het magma ligt. De lager gelegen gebieden vormen de bodem van de oceanen.
Door de draaiing van de aarde bewegen de platen over het magma als grote ijsschotsen op een zee. Duwend en trekkend bewegen ze tegen elkaar, sporen als aardbevingen en vulkanen achterlatend. Op sommige plekken wordt er nieuwe aardkorst gevormd en op sommige plekken verdwijnt aardkorst door onder andere platen te schuiven en wordt het materiaal van de onderduikende plaat weer gesmolten in het magma.
In een differgentie zone komt magma omhoog en wordt er nieuwe aarde gevormd. Een duidelijk voorbeeld is de midatlantische rug die ervoor zorgt dat Europa en Afrika steeds verder van Noord- en Zuid-Amerika af komen te liggen. Aan de vormen kan je nog zien dat Zuid-Amerika bijvoorbeeld tegen Afrika aan heeft gelegen.
Als platen uit elkaar worden gedrukt op differgentie zones en de aardbol wordt niet groter in omvang, dan moet er ergens anders aarde verdwijnen. Een plaats waar aarde verdwijnt, de ene plaat onder de andere duikt, noemen we een subductie zone. Subductie zones kenmerken zich door veel vulkanische activiteit en aardbevingen.
De opbouw van de oceaanbodem verschilt van die van de contintenten. Dit heeft voornamelijk te maken met het materiaal waaruit het bestaat, graniet voor landmassa's en basalt voor oceaanbodems. Zowel grantiet als basalt zijn stollingsgesteenten. De korrel die ontstaat bij de afkoeling van magma wordt bepaald door de snelheid waarmee het magma stroomt (of juist niet stroomt) en de snelheid van afkoelen. Hoe langzamer het magma stroomt en hoe langzamer het magma afkoelt hoe groter de korrel grootte.
De oceaanbodem zoals die ontstaat bij de midatlantische rug bestaat voornamelijk uit basalt. Basalt ontstaat door de snelle afkoeling van magma. Het snelle afkoelen levert kleine kristallen op waardoor het een dichtheid heeft van ongeveer 3 gr/cm3. Dit gesteente bevalt zelden kwarts maar wel bijvoorbeeld veldspaat, hoornblende en mica's. Het is het meest vorkomende stollingesteente op aarde.
De continenten bestaan daarentegen voornamelijk uit grantiet. Dit is lichter dan basalt en drijft dus hoger op de mantel. Grantiet ontstaat door langzame afkoeling van magma en heeft daardoor grotere kristallen en een dichtheid van 2,7 gr/cm3. Grantiet is licht van kleur doordat het veel silicium bevat en kenmerkt zich door het bevatten van kwarts en veldspaat. Vulkanische gebieden boven subductiezones creëeren veel graniet.