De eb en vloed beweging noemen we 'het getij'. Eb is het lager worden van het water en vloed het opkomen van het water, met daar tussen in laagwater en hoogwater. Hoe hoog of hoe laag het water wordt is afhankelijk van vele factoren. Staat er bijvoorbeeld een storm vanuit zee dan zal de vloedlijn hoger op het strand liggen dan gemiddeld, maar stormt het daar en tegen vanuit het land dan zal de laagwaterlijn lager liggen dan normaal. Deze weersinvloeden zijn heel moeilijk vooruit te voorspellen. Voor getijden tabellen wordt dan ook vaak uit gegaan van het Astronomisch getij. Het Astronomisch getij wordt bepaald door meer stabiele factoren zoals de beweging van de zon en de maan en de ligging van de continenten. Dit getij kan redelijk nauwkeurig voorspeld worden, zelfs enkele jaren vooruit.
De belangrijkste factor in het ontstaan van eb en vloed is de maan. De maan trekt aan het water van de oceanen wat tot gevolg heeft er een waterberg ontstaat aan de maan kant en we noemen het op die plek dan ook hoogwater. Omdat de aarde ronddraait en de maan daarom heen draait ontstaat er een gezamenlijk zwaartekrachtsysteem waarbij het centrum van de zwaartekracht niet in het centrum van de aarde ligt, maar dichter bij de maan. Dit betekend dat aan de niet maan kant de zwaartekracht minder aan het water trekt. Door de draaiing van de aarde wordt het water naar buiten geslingerd, en dus ontstaat ook aan de niet maan kant van de aarde ook een waterberg. Doordat de aarde in 24 uur om zijn as draait hebben we ongeveer 2 keer eb en 2 keer vloed in een etmaal. Dat het niet precies om de 12 uur is, maar dat er een gemiddeld verloop is van 25 minuten wordt veroorzaakt doordat de maan niet keurig om de aarde draait, maar in iets meer dan 24 uur en 50 minuten.
Naast de maan heeft ook de zon een merkbare invloed op ons getij. De invloed van de zon is ongeveer 45% van die van de maan. Het is dus duidelijk minder, maar wel merkbaar. Elke maand hebben we namelijk 2 keer springvloed en 2 keer doodtij. Er is springvloed op de oceaan bij elke volle maan en bij elke nieuwe maan. Dit komt omdat de zon dan de werking van de maan versterkt. Bij nieuwe maan staan de zon en de maan in elkaars verlengde en bij volle maan juist tegen over elkaar. In beide gevallen is er een versterkte aantrekkingskracht op het water en dus komt het water bij hoogwater extra hoog, maar dat extra hoge water moet zijn water ergens anders weg halen en dus is het bij laagwater ook extra laag.
Doodtij komt voor bij het eerste en laatste kwartier. De zon staat dan haaks op de aantrekkingskracht van de maan en doet dus een deel van de aantrekkingskracht van de maan teniet. Of anders gezegd de zon trekt aan het lage water en maakt dat ietsje hoger, daardoor wordt het hoge water ietsje lager.
De laatste invloed op het Astronomisch getij is de invloed van de continenten. In Nederland is het nooit springvloed of doodtij gelijk met bij stand van de zon en de maan. We hebben dus geen springvloed met volle maan, maar altijd ongeveer 2 dagen erna. Dit heeft te maken met het feit dat de Noordzee zijn water via de opening tussen Schotland en Noorwegen en via Het Kanaal binnen krijgt. De waterberg van de springvloed moet langs de kust van het Verenigd Koninkrijk naar beneden stromen en dan via Frankrijk en België ons bereiken en dat duurt even.
Andere invloeden die continenten hebben op het getij zijn bijvoorbeeld de hoogte van het getij. Als een kust taps toeloopt dan moet de gehele waterberg in dat smalle stuk geduwd worden, dit zal tot gevolg hebben dat het op die plek hoger water wordt dan bijvoorbeeld aan onze vlakke Nederlandse kusten.
Maar al deze bovenstaande factoren zijn meestal redelijk nauwkeurig bekend zodat het Astronomisch getij voor een plaats redelijk goed berekend kan worden.
Wie zich wil gaan verdiepen in het leven in de zee en die niet de beschikking heeft over een duikboot, een onderzoeksschip of een duikuitrusting, zie zal het moeten doen met wat er aanspoelt of met wat er zichtbaar is bij laagwater. Het is dus goed om te weten wanneer men ergens moet gaan zoeken. Hiervoor zijn er getij tafels die een overzicht geven van het getij op een bepaalde plaats. Vroeger hadden we hier boekjes voor tegenwoordig staan ze veelal online. Zie verderop voor de verschillende getij-tafels in de verschillende landen.
Om scheepvaart routes langs de kust mogelijk te maken was het nodig om te weten waar er gevaren kon worden en waar niet, maar ook wanneer wel en wanneer niet. Want waar met laagwater niet gevaren kan worden, kan met hoogwater misschien wel gevaren worden. Het zou dus handig zijn als er op de kaart een waterniveau zou staan waar je dan de verhoging of verlaging bij hoog- of laagwater bij kunt tellen om te weten of je ergens varen kan. Deze getallen zijn er natuurlijk, maar door de geschiedenis waarbij landen een verschillend uitgangspunt hadden zijn er ook veel verschillende systemen die we tegen komen op kaarten en in getij-tabellen.
De meest gangbare aanduiding op kaarten is tegenwoordig LAT, Lowest Astronomical Tide, en staat voor het laagste getijdenniveau in de komende 19 jaar gebaseerd op de berekening van de het Astronomische getij onder gemiddelde meteorologische omstandigheden. Conclusie: er is bijna altijd meer water dan LAT.
Naast LAT is in Europa NAP, Normaal Amsterdams Peil, veel gebruikt. Het NAP is dan ook behalve in Nederland overgenomen in Duitsland, Luxemburg, Zweden, Noorwegen en Finland. NAP is ongeveer gelijk aan de gemiddelde waterstand, dus halverwege hoog- en laagwater. Veel GPS systemen gebruiken voor zeeniveau Earth Gravitational Model 1996 (EGM96) wat het gemiddelde zeeniveau is en dus vrijwel overeenkomt met NAP. Het verschil tussen NAP en LAT is dus voor elke locatie anders is.
België kent nog het TAW, Tweede Algemene Waterpassing, dat gebaseerd is op het peilmerk GIKMN in Ukkel. Het TAW ligt 2,33 meter lager dan het NAP.
In Frankrijk zijn de metingen gebaseerd op het gemiddeld zeeniveau in Marseille dat een halve meter lager ligt dan NAP.