Cylista elegans (Dalyell, 1848)
Sierlijke slibanemoon 
- Biota - Animalia - Cnidaria - Anthozoa - Hexacorallia - Actiniaria - Enthemonae - Metridioidea - Sagartiidae - Sagartia×
×
| Synoniemen | : | zeemadeliefje |
| Vormen | : |
|
| Lichaam | : | ja1 |
| Symmetrie | : | zesstralig radiair symmetrisch1 |
| Zuil | : | de zuil heeft aan het bovenste deel een aantal witte stippen wat zuignapjes zijn en zwarte stipjes wat cinclides (kleine porieën) zijn; de zuil loopt naar de schijf toe iets wijd uit; er kleven aan de zuil zelden of nooit zand- of schelpdeeltjes |
| Hoogte | : | 600 mm |
| Kleur | : | variabel zie Vormen |
| Tentakels | : | ja |
| Beschrijving | : | onregelmatig gerangschikt; meestal zijn alle tentakels van dezelfde lengte, soms is er 1 langere tentakel |
| Aantal | : | ongeveer 200 |
| Lengte | : | 40 mm |
| Acontia | : | ja |
| Beschrijving | : | witte draden met cnidocyte worden afgeschoten als het dier verstoord wordt |
| Lokatie | : | Zuil en mond |
| Voet | : | ja |
| Beschrijving | : | ziet er vaak wat gerafeld uit door afscheuren van stukken. |
| Diameter | : | breder dan de zuil mm; ≤300 mm |
| Voedsel | : | omnivoor; voornamelijk kleine ongewervelden |
| Eetgewoonte | : | actieve voedselzoeker |
| Habitat | : | Intergetijdengebied; gehecht op hardsubstraat vaak met de voet in gaten en scheuren; wordt ook gevonden onder stenen en overhangen; kan goed gedijen in omgevingen met veel licht en snelstromend water; hecht zich sterk aan de ondergrond en is niet makkelijk los te krijgen |
| Diepte | : | ≤50 meter |
| Verspreiding | : | kusten van Noordwest-Europa vanaf IJsland tot de Middelandse Zee |
| Winter | : | kan slecht tegen koude winters |
| Voortplanting | : | asexueel via deling, tijdens het verplaatsen scheuren er stukjes van de voet welke uitgroeien to zelfstandige individuen |
| Websites | : | |
| Bronnen | : |