home | nieuwsblad | informatie
Sponzen terminologie

Introductie

Om een soort goed te kunnen beschrijven of determineren is het belangrijk om te weten hoe je er naar moet kijken en wat we met bepaalde termen bedoelen. Dit artikel geeft de beschrijving van de op deze site gebruikte termen.

Overzicht

Beschrijving Een algemene beschrijving die min of meer een samenvatting is van de determinatie sectie.
Alias Als het voor determinatie nodig is om een soort tweemaal op te nemen, dan verwijst men onder Alias naar de volledige beschrijving. Als de Alias-term aanwezig is en data bevat dan zal alleen de beschrijving worden weergegeven, verdere informatie wordt genegeerd.
Soorten Verschillende soorten in een familie of genus.
Determinatie Tips en aanwijzingen voor de determinatie
Vormen beschrijving van de verschillende vormen die er bestaan
Lijkt op Soorten waarmee makkelijk verwarring kan ontstaan. Meestal zijn dit soorten uit hetzelfde genus.
Vindplaatsen Geografische vindplaatsen waar de soort gevonden kan worden, of waar de soort gevonden is. Sommige soorten komen alleen op heel specifieke plekken voor terwijl anderen langs de gehele Noordzeekust gevonden kunnen worden.
Tijdvak De tekst hier kan zijn "vanaf ..." wat betekent dat de soort op een bepaald moment is ontstaan en nog steeds leeft. Een andere mogelijkheid is "van ... tot ..." (of allen "tot ...") wat betekent dat de soort is uitgestorven.
Evolutie Hoe is de soort ontwikkeld door de eeuwen heen.
Voorouder Als bekend de naam van de vorige generatie
Exoot ja/nee
Etymologie De herkomst van de naam van de soort, dit kan zowel voor de Nederlandse naam als voor de Latijnse naam zijn.
Synoniemen Andere namen die in de literatuur voorkomen. Er wordt veel geschoven met namen. Vroeger ging men voor determinatie en familie bepaling voornamelijk af op uiterlijke kenmerken, maar met de komst van DNA onderzoek moet er soms geconstateerd worden dat een soort bij een andere familie hoort. Oudere literatuur kent dan alleen de oude naam.
Bijzonderheden Wetenswaardigheden die niet in een van de andere secties al behandeld is.
Aquariologie Informatie over het houden van de soort in een aquarium
De meest bekende spons is waarschijnlijk de badspons. Deze spons komt alleen voor in warme ondiepe zeeën en dus niet in de Noordzee. Toch kennen we veel sponssoorten in het Noordzeegebied, voornamelijk van de harde rotskusten in Engeland en Noorwegen, maar ook de kunstmatige rotskusten zoals havens en dijken zijn een goede ondergrond voor sponzen.
Sponzen zijn onbeweeglijke dieren, ze hechten zich aan een ondergrond en groeien op die plek uit, zonder mond, spijsverteringsstelsel of waarneembaar zenuwstelsel. Het zijn filteraars en dat kun je bij sommige sponzen al direct zien door de openingen die ze hebben. De grote openingen, die zo herkenbaar zijn, zijn meestal de uitstroomopenigen, deze noemen we bij sponzen het Osculum. Het is vaak een gezamenlijke uitstroomopening, hoewel dat 'gezamenlijk' kan doen vermoeden dat een spons bestaat uit meerdere individuen, is dat niet het geval. Een spons is één individu met verschillende voedselverzamelende delen. De individueën worden bepaald door de dekcellaag, Pinacoderm, alles onder één dekcellaag is één individu. Dat is in het veld en met het blote oog meestal niet te zien.
Een spons bestaat uit 1 of meer holtes, die in de literatuur vaak paragastrale holtes heten. Aan de binnenkant zijn deze holtes bekleed met kraagcellen (choanocyt) en daarmee heet de cellaag dan Choanoderm. Kraagcellen hebben een zweephaar hier voortdurend een golvende beweging maakt. Met deze beweging wordt water in de holte naar de uitstroomopening gestuurd en als er een voedseldeeltje op de zweephaar terecht komt wordt deze door de beweging naar de basis van de zweephaar getransporteerd. Om te voorkomen dat het voedseldeeltje verloren kan gaan zodra het van de zweephaar opgenomen moet worden in de kraagcel zit er rond de basis van de zweephaar een opstaande rand, de kraag. Afhankelijk van de sponssoort wordt het deeltje door de kraagcel of door een andere gespecialiseerde cel verwerkt.
De paragastrale holte wordt voorzien van vers water met voedsel en zuurstof door een grote hoeveelheid kleine kanaaltjes die voorzien zijn van miniscule openingen aan de buitenkant van de spons. De openingen worden gevormd door poriecellen (porocyten). Dit zijn cellen met een gat in het midden, zij worden in de buitenwand omgeven door dekcellen (pinacocyten). Dekcellen zijn platte cellen die bijna naadloos op elkaar aansluiten en zo de 'huid' van de spons vormen. De dekcellen treffen we ook aan als wand van de kanaaltjes. Zowel de buitenkant als de kanaaltjes hebben een enkele laag cellen.
Tussen de dekcellen en de kraagcellen zit een ruimte die gevuld is met een gelei-achtige massa, Mesohyl (voorheen bekend als mesenchym of mesoglea). Mesohyl is een soort bindweefsel en bevat verschillende amoeboïde-cellen zoals amebocyten, fibrillen en skeletelnaald.
De fibrillen fungeren als een soort spiercellen en zorgen voor stevigheid. De amebocyten zorgen voor het transport van voedsel en zij kunnen veranderen in elke willekeurige andere cel van de spons en functioneren dus als stamcellen. Ze kunnen ook uitgroeien tot eicellen, zaadcellen of cellen die skeletnaalden produceren. Meerdere spicublasten kunnen door samenwerking een skeletnaald (spicula) bouwen. Er kunnen verschillende vormen skeletnaalden gebouwd worden. De verschillende vormen per soort zijn uniek en het zijn vaak deze naalden die nodig zijn om een spons tot op de soort te kunnen identificeren. De voornaamste functie van de skeletnaalden is, zoals de naam al aangeeft, de stevigheid van de spons bevorderen zodat de kanaaltjes en holtes goed open gehouden worden en het geheel niet door zijn gewicht in elkaar zakt.
Sponzen worden ingedeeld in verschillende klassen op basis van de manier waarop ze hun stevigheid creëeren.
Kalksponzen (Calcarea)
Zijn sponzen met skeletnaaltjes van kalk
Glassponzen (Hexactinellida)
Zijn sponzen die hun naaltjes maken van kiezel. Glassponzen komen bijna alleen in de diepzee voor.
Hoornsponsen (Demospongiae)
zijn de sponzen waarbij het skelet bestaat uit spongine, zoals bijvoorbeeld de badspons.
Koraalsponsen (Sclerospongia)
deze sponzen hebben een skelet dat opgebouwt is uit zowel kiezelnaalden als spongine.
Spons type De meest eenvoudige vorm van een spons bestaat uit één paragastrale holte en een osculum, het zgn. ascon-type. Andere types maken gebruik van meerdere holtes die hun afvalwater lozen op één gezamenlijke uitgang. De meest simpele variant van deze is het Sycon-type. Deze sponzen hebben een geplooide wand, waarbij elke plooi zijn eigen paragastrale holte vormt. Het laatste type dat we onderkennen is het Leucon-type die het geheel nog complexer gemaakt heeft met verschillende in- en uitvoer kanalen, maar waarbij naast secundaire ook de primaire uitstroomopening nog herkenbaar is.
Oppervlakte 
   Oppervlakte diameter
   Oppervlakte structuur
   Kleur
   Instroomopening
   Osculum
Spicula 
   Spicula aanwezig
   Spicula materiaal
   Spicula vormen plaatjes of beschrijvingen van de verschillende spicula die in de spons voorkomen.

Het leven

Levensvorm Voor planten: Therofyten, Fanerofyten, Epifyten, Chamaefyten, Hemikryptofyt, Geofyten, hydrofyten, freatofyten, afreatofyten, halofyten
Generatiewisseling Ja/Nee
Symmetrie
Voortplanting
   Voortplanting sexueel
   Voortplanting asexueel
Bevruchting Periode van bevruchting en hoe de bevruchting plaatsvind, bij planten is dit de bloeiperiode, bij vissen de paaitijd.
Paaigebied
Paaitijd
Nestmateriaal
Nestvorm
Nestplek
Bloeiperiode Bloeiperiode van bloemvormende planten
Bevruchtingswijze copulatie, pelagisch, eolisch, dieren (bij planten)
Zygote fase
Embryonale fase De periode na de bevruchting en voor de geboorte
Draagtijd
Dracht
Broedgebied
Broedperiode
Broedduur
Broedzorg
Zaadcellen
Eieren
   Eieren vindkans
   Eieren aantal
   Eieren kleur
      Doos beschrijving
      Doos lengte
      Doos breedte
      Doos vorm
      Doos kleur
      Doos sculptuur
      Laterale zoom
      Proximale horen lengte
      Proximale horen vorm
      Distale horen lengte
      Distale horen vorm
      Proximaal veld
      Distaal veld
Geboorte Bij dieren: wanneer, na hoeveeltijd en onder welke omstandigheden vind de geboorte plaats
   Jongen aantal geborenen per keer
Kiemrust tijd die kan zitten tot ontkieming, planten waarbij kieming al plaatsvind aan de plant (grassen) heten levenbarend
Kieming Bij planten: een- of tweezaadlobbig en wanneer, na hoeveeltijd en onder welke omstandigheden kiemt een plant
Planula fase
Nauplius fase
Cypris fase
Larvale fase De veliger fase
Broed Het stadium waarbij het vrije leven overgaat naar een bodem leven, de broedval, dit geldt alleen voor bodemdieren.
Broedval
Metamorfose
Juveniele fase De periode na een van de voorgaand gebeurtenissen en voordat er geslachtsrijpheid optreedt
Geslachtsrijp vanaf welke leeftijd ze instaat zijn om nakomelingen te maken
Geslacht mannelijk/vrouwlijk, hermafrodiet
Voortplantingsorganen
Geslachtsklieren
Mannelijke geslachtsklieren
Vrouwelijke geslachtsklieren
Groeivorm Alleen voor planten: bedektzadigen, korstmossen, mossen
Bloeiwijze Alleen voor planten: eaenmalig, overblijvend
Zaadverspreiding wind, water, dieren, zelf
Groei Overzicht van maten en leeftijd
Kolonievormend
Levensverwachting dit is meestal de maximale leeftijd die ze kunnen bereiken, enkele veel gebruikte termen: eenjarig, tweejarig, meerjarig
Voedsel Wat eten ze zelf
Eet gewoonte
   Filtratie snelheid hoeveel water wordt er per uur gefilterd bij bijvoorbeeld schelpdieren
   Filtratie efficientie hoeveel van het opgenomen voedsel komt ten goede van de energiehuishouding bij bijvoorbeeld schelpdieren
Ademhaling
Voortbeweging De minst bewegelijke manier van leven is door hechting aan substraat (zoals pokken), danwel door wortels in de bodem. Iets bewegelijker zijn bijvoorbeeld de mosselen. Zij hechten zich aan een oppervlak middels byssus draden, maar vergis je niet als een mossel wordt aangevallen door bijvoorbeeld een purperslak dan kan hij deze ook in de byssusdraden inspinnen. Wat dan weer heel vervelend voor de purperslak is.
De belangrijkste manier om voort te bewegen is door gebruik te maken van benen. Maar schelpen kunnen zich bijvoorbeeld ook in graven met hun voet en vissen kunnen zwemmen. Kortom er zijn vele manieren van voorbeweging mogelijk.
Verdediging
Vijand door wie worden ze gegeten
Parasieten
Symbiose Met wie leeft het dier of plant, al dan niet vrijwillig, samen.
Associatie
Habitat Een beschrijving van het leefgebied. Kan de soort bijvoorbeeld aangetroffen kunnen worden in zout-, brak- en zoetwater. Op welke diepte leeft de soort? al dit soort vragen kan beantwoord worden bij Habitat.
   Diepte maximaal
   Diepte normaal
   Saleniteit Het minimale en maximale zoutgehalte dat ze nodig hebben om te kunnen overleven
   Temperatuur De temperatuur range die nodig is om in leven te blijven
   Zuurgraad
   Dichtheden Het aantal exemplaren per vierkante meter
Verspreiding Het aardrijkskundige gebied waarin we de soort leeft. Bijv. Noordzee, Oostzee, Atlantische Oceaan, etc. Dit verschilt van de Vindplaats dat de verspreiding het leefgebied is, voor schelpen geldt bijvoorbeeld dat ze hun verspreiding in zee is, maar dat ze op het strand gevonden kunnen worden.
   Verspreiding zomer
   Verspreiding winter
   Trekperiode

Bronnen

Literatuur
Websites
Tekst
Meer informatie
Verantwoording
Foto verantwoording
2006 - 2024 strandvondsten.nl / Commentaar, aanvullingen en suggesties: info@strandvondsten.nl