Wie regelmatig gruis onderzoekt op vondsten zal ze allemaal wel eens zijn tegen gekomen, die stukjes geel/wit kalkachtig materiaal dat met een loep bekeken er poreus uitziet. Duidelijk herkenbaar zijn altijd de Zeeboontjes, of stukjes daarvan, en ook de stukjes van de Zeeklit zijn over het algemeen nog herkenbaar terug te vinden. En wie weleens een Zeeklit met zijn stekels nog heeft gevonden vindt ook deze stekels terug in het gruis. Kortom de kalkskeletjes en de naalden van zee-egels zijn rijk vertegenwoordigd in het "witte gruis" dat regelmatig op onze kust te vinden is, zeker bij oostenwind.
Als je veel gruis doorzoekt dan kom je ook stukjes tegen die niet direct herkenbaar zijn, maar wel steeds dezelfde vorm hebben. Ik had ze zelf al namen gegeven als "kroontje", "boemerang", "pootje", etc. De nieuwsgierigheid echter heeft me een keer doen besluiten om het spul te bewaren, te fotograferen en op facebook navraag te doen. Frank Wesselingh verwees me naar een Duitse site waarop staat dat het onderdelen zijn van zeesterren (http://www.steinkern.de/steinkern-fossilien-zeitschrift.htmlpraeparation-und-bergung/tips-tricks-und-fallbeispiele/707-aufbewahren-von-mikrofossilien.html zie afbeelding 13 en 14 op de site). Mijn nachtrust was weer zekergesteld en daarmee was het klaar. Het zijn stukjes zeester.
Aan het begin van 2015 was er een bijeenkomst van de Stichting Anemoon in Naturalis waar ik onder andere de workshop bezocht over de determinatie van sponzen. Brandan Oonk vertelde dat hij de specula van de sponzen verkregen had door de dieren in een chloorbadje te leggen. Het vlees lost dan op en je houdt de specula over. Deze kalkachtige naaldjes kunnen dan gebruikt worden om de spons op naam te brengen.
Nu wil het geval dat er begin april van 2015 een zandsuppletie was op het strand van Egmond aan Zee, waar vele honderden zo niet duizenden slangsterren mee het strand op werden gespoten. Natuurlijk deden de Meeuwen zich te goed aan deze dieren, maar ook ik verzamelde enkele exemplaren. En toen was er op 2 mei opeens een dag dat er vele Gewone Zeesterren aanspoelden. Uit een half vergane arm van de Gewone Zeester peuterde ik wat stukjes van het kalkskelet en die stukjes herkende ik uit het gruis.
Dit vroeg om meer onderzoek. Al het bovenstaande gecombineerd zocht ik op het strand naar een exemplaar van elke zeester. Ik kwam thuis met een restant Gewone slangster met schijf en nog twee in takt zijnde armen en een Gewone Zeester. Beide gingen in hun eigen plastic bakje met en scheut chloor en een scheut water tot ze onder stonden en toen begon het wachten. Na 24 uur was de slangster bijna helemaal uit elkaar gevallen in kalkstukjes, maar de Gewone Zeester nog niet. Ik deed zoals ik van Brendan geleerd had; je moet wachten tot het niet meer bruist. Nu is bruisen overdreven, maar geen belletjes meer vormt is een goede indicator en dat kan dus rustig enkele dagen duren. De sterren vallen tijdens dit proces volledig uit elkaar en zijn niet meer als geraamte in elkaar te zetten. Daarom is het moeilijk vast te stellen welk stukje waar zat.
Van enkele stukjes heb ik kunnen achterhalen waar ze vandaan kwamen, verder geven de overzichtsfoto's een idee welke stukjes bij welke zeester horen.
Stukjes Zeeklit:
Stukjes Gewone slangster:
Arm gewricht | Arm |
Stukjes Gewone Zeester:
Arm |