Overzicht | |
Beschrijving | De slakdolf heeft een karakteristieke houding waarbij de staart opzij en naar voren geklapt is. Oppervlakkig lijkt de Slakdolf op een uit de kluiten gewassen kikkervisje. |
| |
Het leven | |
Paaigebied | meestal dicht aan de kust, waar zoet water in zee stroomt; vast gezet aan poliepenkolonies (geweispons), steentjes, oesters of wieren; een van de ouders blijft soms de eieren nog enige tijd beschermenA |
Paaitijd | in de winter (januari) |
Eieren | 1,5 mm; kleine kluiten; lichtgeel |
Larvale fase | komen na 6-8 weken uit |
Levensverwachting | 1 jaar; overlijden na de voortplanting |
Voedsel | garnalen en andere kleine kreeftachtigen, borstelwormen |
Habitat | Intergetijdengebied tot ongeveer 100 meter diepte; meestal ondiep op rotsige of stenige bodems; 's zomers in de diepere delen, in de winter in de ondiepere delen |
Saleniteit | kan goed tegen een laag zoutgehalte |
Verspreiding | West-Europese soort die niet veel zuidelijker dan Bretagne voorkomt. In het noorden komt de soort voor tot in IJsland, Spitsbergen en ver voorbij het noorden van NoorwegenA; niet algemeen langs de kust, voornamelijk waddengebied en de zeeuwse kusten |
| |
Bouw | |
Lengte | 180 mm |
Kleur | grijs, grijsbruin, vuilwit, met ronde vlekken (stippen) of diverse streep patronen; mannetjes in de paaitijd oranjerood; kan zijn kleuren en patronen veranderen |
Kop | rond; brede bek; vele kleine tandjes; duidelijke lippen |
Bek | breed |
Lippen | duidelijk |
Ogen | klein |
Neusgaten | voortse buisvormig |
Kieuwdeksels | ja |
Kieuwen | draderig |
Lichaam | zonder schubben, wel een dikke slijmlaag |
Rugvin | lang; verbonden met vinhuid met de staartvin |
Staartvin | met een gestraald uiterlijk |
Anaalvin | lang; verbonden met vinhuid met de staartvin |
Buikvin | met elkaar vergroeid tot een ronde zuigschijf |
| |
Anatomie | |
Zwemblaas | nee |
Skelet | beenachtig |
| |