Gewone otterschelp
- Biota - Animalia - Mollusca - Bivalvia - Autobranchia - Heteroconchia - Euheterodonta - Imparidentia - Venerida - Mactroidea - Mactridae - Lutrariinae - Lutraria





SynoniemenAndere namen die je in de literatuur tegen kan komen | : | Ovale slijkschelp |
EtymologieHerkomst van de naam | : | Lutraria doet vermoeden dat de otterschelp iets met otters (Lutra) heeft. Dit zou weleens op een misverstand kunnen berusten. Linnaeus had in 1758 een Mya Lutraria en een Mya arenaria (de in zand levende Mya). Het lijkt dus waarschijnlijker dat hij de Mya Lutaria, van Lutum (= slijk, modder), heeft bedoeld. De extra 'r' is dan een schrijf of zet fout geweest. De in slijk levende Mya, komt ook beter overeen met de oudere Nederlandse naam van de Otterschelp; de Ovale slijkschelp. 1 |
| Lijkt op | : | gebogen otterschelp, smalle otterschelp |
| Bijzonderheden | : | De foto's van de levende otterschelp zijn genomen naar aanleiding van een vondst op 29 juni 2007 in Egmond aan Zee. |
ExoskeletEen versteviging van het lichaam aan de buitenkant en direct zichtbaar | : | ja 2 |
| Schelp | : | ja 2 |
| Vorm | : | langgerekt ovaal, zijdelings samengedrukt 3 |
| Tweekleppig | : | ja 2 |
| GelijkkleppigBij tweekleppigen of de linker- en de rechterklep min of meer gelijk zijn | : | ja 4 |
| HoogteDe maat van top tot onderrand | : | 60 mm |
| LengteVan apex tot opening, voornamelijk bij stoottanden | : | 130 mm |
| SemidiameterCommissuurvlak tot grootste bolling | : | 25 mm |
| SymmetrischLigt de apex in het midden van de schelp | : | nee |
| ApexHet eerst gevormde deel van de schelp (top). | : | aan de voorkant op 3/8 van de lengte |
| Umbo
| : | prosogyr |
| Bovenrand | : | achter de top iets convex |
| VoorrandBij tweekleppigen de zijrand waar de sipho's niet uitkomen | : | rond, gapend |
| AchterrandBij tweekleppigen de zijde waar de sipho's uitkomen | : | rond, gapend |
| Onderrand | : | gebogen |
| PeriostracumHet periostracum is in het Nederlands bekend als de opperhuid. Het is de buitenste laag van de schelp, opgebouwd uit conchioline vermengd met kalk, en beschermt de schelp tegen de inwerking van (zee)water en zuren. | : | ja 3 |
| Kleur | : | olijfgroen |
| Structuur | : | vezelig 3 |
| OstracumHet ostracum is de tweede laag van de schelp. Deze laag, ook wel prismalaag of porseleinlaag genoemd, bestaat uit calciet, of uit calciet en argoniet, wat voornamelijk bestaat uit calciumcarbonaat. Het zijn kleine primatische kristalletjes die loodrecht staan op de buitenste laag en dan prismalaag heet of als gekruiste lamellen en dan porceleinlaag heet. In beide gevallen hebben we het nog steeds over het ostracum. | : | ja 3 |
| Kleur | : | Geelwit |
| Structuur | : | Ondoorschijnend, met zachteglans 3 |
| ParallelDe structuur parallel aan de groeilijnen | : | fijne lijntjes en grovere groeilijnen |
| LunulaBij tweekleppigen een veldje voor de umbo dat min of meer duidelijk begrensd is. Ook bekend als maantje. | : | nee 3 |
| AreaEscutcheon of rugveld; Een min of meer duidelijk begrensd langwerpig veld achter de umbonen bij een deel van de tweekleppigen, naast en achter het uitwendig ligament. In het algemeen is het afwijkend van sculptuur van de rest van de schelp. | : | niet duidelijk verschillend van de rest van de schelp 3 |
| LigamentHet ligament zorgt ervoor dat de kleppen in rust toestand open staan. Door het gebruik van de sluitspieren kan het dier de kleppen sluiten. Het ligament is gemaakt van conchioline. Het ligament kan inwendig en/of uitwendig zijn. Het inwendige deel heet het resilium en is een prop concioline die de kleppen open drukt. Het uitwendige deel heet het tensilium en bestaat uit een band conchioline die de kleppen open trekt. Het tensilium bevindt zich nabij de apex van de schelp. | : | ja 3 |
| NymfGroeve waarin het tensilium aangehecht is | : | korte slotband |
| ResiliumHet inwendige ligament dat als een prop bij de umbo zit en de schelpkleppen open drukt. | : | ja 3 |
| ResiliumveldDe, meestal driehoekige verdieping in de slotplaat onder de top waarop het resilium zat. Het veld kan uitsteken ten opzichte van de slotplaat richting de onderrand van de schelp. | : | steekt schuin achterwaarts in de inwendige schelpruimte uit 3 |
| TandenDe tanden zorgen ervoor dat de twee kleppen netjes op elkaar sluiten:
| : | Heterodont 4 |
| CardinaalDe cardinale tanden liggen direct onder de top en zijn vaak wat kort en stomp. | : | ja 4 |
| Linker klep | : | ja 5 |
| Aantal | : | 1 3 |
| Beschrijving | : | reikt niet tot aan de bovenrand, in het midden tot een driehoekig dakje gebogen. Vlak achter het achterste been van dit driehoekje, en ongeveer parallel ermee, loopt nog een smalle rand van kalk tussen de tand en het resiliumveld 3 |
| Rechter klep | : | ja 3 |
| Aantal | : | 2 3 |
| Beschrijving | : | van de 2 tanden raken de toppen elkaar niet, maar naderen elkaar wel heel dicht 3 |
| LateraalDe laterale tanden liggen wat verder verwijderd vanaf de top en zijn vaak wat langer gerekt. | : | ja 5 |
| Beschrijving | : | glad; voorste zeer zwak tot afwezig; achterste kan achter het resiliumveld voorkomen; kort 3 |
| Rechter klep | : | ja 5 |
| Aantal | : | 4 5 |
| Linker klep | : | ja 5 |
| Aantal | : | 2 5 |
| HypostracumDe binnenste van de drie lagen (niet altijd aanwezig) ook wel parelmoerlaag genoemd. Deze laag is opgebouwd uit koolzure kalk die is afgezet in zeer dunne bladvormige kristallen. Wordt gemaakt door de gehele mantel. | : | ja |
| Binnenzijde | : | 3 |
| Kleur | : | wit 3 |
| Structuur | : | zacht glanzend 3 |
| Umbonale holte | : | weinig gewelfd 3 |
| Sluitspierindruksels | : | ja 3 |
| Aantal | : | 2 3 |
| Beschrijving | : | hoog, vlak onder de bovenrand; van gelijke grootte |
| Mantellijn | : | ja 5 |
| Beschrijving | : | mantellijn en mantelbocht vallen nergens samen, dicht langs de rand en bijna onzichtbaar bij verse exemplaren |
| Mantelbocht | : | ja 5 |
| Beschrijving | : | vingervormige bocht tot over het midden van de schelp |
| Lichaam | : | ja 2 |
| Mantel | : | ja 2 |
| Voet | : | ja 5 |
| Vorm | : | groot en breed 3 |
| Kleur | : | wit 5 |
| Byssusklier | : | nee 3 |
| Siphonen | : | ja 5 |
| Beschrijving | : | Lang, grotendeels door een gemeenschappelijk omhulsel van vezelige constructie omgeven, aan de uiteinden gescheiden; heeft aan het einde geen witte zone |
| Lengte | : | kort 5 |
| Ademhalingsorgaan | : | ja 4 |
| Kieuwen | : | ja 4 |
| Type
| : | Lamellibranch 4 |
| Habitat | : | vaak in de nabijheid van riviermondingen, in modderbodem. |
| Diepte | : | ≤30 m |
| Verspreiding | : | Europese kusten van Zuid-Noorwegen tot aan en in de Middellandse Zee. Niet in de Oostzee. |
| Literatuur | : |
|
| Bronnen | : |
|