Overzicht | |
Beschrijving | Een zwemmende krab; een agressieve soort; eetbaar (in Frankrijk een lekkernij); rode oogjes; zwempoten aan het einde afgeplat en voorzien van een donkere streep in het midden; tussen de ogen 8 tot 10 scherpe punten |
Bijzonderheden | de vrouwtjes worden kleiner, tot 90 mm rugschild. Sterk behaard |
| |
Crustacea | |
Carapax | breder dan lang |
Carapax zijtanden | 5; afgeplat; ongeveer even groot; wijzen naar voren wijzen |
Kopstuk | |
Kopstuk algemeen | het kopstuk is vergroeid met het borststuk |
Ogen | 2 |
Cornea | breder dan de oogsteel |
Oog samenstelling | samengesteld |
Oogsteel | kort |
Oogkas | de rugkant van de oogkas heeft twee plooien, de voorrand één |
Rostrum | |
Antenna Basis | ligt in de opening van de onderrand van de oogkas en sluit deze af |
Borststuk | |
1ste Pereiopode | Vergroeid tot schaar; rechts meestal groter dan links |
1ste Pereiodode Carpus | binnenrand met scherpe tand |
1ste Pereiodode Propodus | binnenzijde met een aantal lijsten |
2de Pereiodode Dactylus | lang en smal |
3de Pereiodode Dactylus | lang en smal |
4de Pereiodode Dactylus | lang en smal |
5de Pereiopode | zwempoten |
5de Pereiodode Dactylus | afgeplat; bladvormig |
Achterlijf | |
Achterlijf algemeen | vrouwtje 7-ledig, bij het mannetje zijn het derde tot vijfde segment met elkaar vergroeid |
Achterlijf vorm | vrouwtje breedovaal langs de randen behaard, mannetje smal-driehoekig en kaal |
| |
Decapoda | |
Rugschild oppervlak | licht harig waar slib aan blijft hangen, wat hem een fluweel uiterlijk geeft, vandaar de naam |
Scharen | zijn ongelijk; meestal rechts groter dan links |
Breedte | 102 mm |
Kleur | bruin met zwart, geel en blauw; toppen van de scharen en de gewrichten blauw tot paars; rugschil roodbruin; lijsten van de poten roodachtig |
| |
Het leven | |
Larvale fase | ja; zoea-stadia, megalopa-stadium |
Eet gewoonte | Krabben met verschillende scharen houden met hun grote schaar de prooi vast en trekken daar met de kleine schaar stukjes van af. Bij de mond zitten 6 "pootjes" (de mandibels, maxillen en maxillipedes), die het eten verder verkleinen en in de mond stoppen. |
Ademhaling | Krabben halen adem met kieuwen. Deze zitten in het rugschild aan de achterzijde, en functioneren zolang ze nat blijven. Een krab moet dus regelmatig met water in aanraking komen om niet te stikken. |
Voortbeweging | krabben bewegen zich zijwaarts voort. |
Habitat | zeldzaam aan de kust, vrij algemeen in open zee; voorkeur voor rotsachtig substraat; in de winter trekken ze naar dieper water |
Verspreiding | Oostatlantische oceaan, van Noorwegen to Spaanse Sahara en het westelijke deel van de Middelandse Zee |
| |
Bronnen | |
Literatuur | - De Krabben van Nederland en België
- Adema, J.P.H.M.
; Nationaal Natuurhistorisch Museum
, 1991
|
Websites | - http://www.anemoon.org/anemoon/soortinformatie/krabben/necora_puber
|
|